‘Ik ben een grote fan van Breugel’
Ben jij een illustrator die schrijver is geworden of andersom?
‘Ik ben een schilderende illustrator. Eentje die tijdens het schilderen zijn gedachten de vrije loop laat. Als ik ‘schrijf’ voor een boek of een affiche, beperk ik me tot korte tekstfragmenten. Weet je, schilderen is behoorlijk arbeidsintensief. Of beter: tijdsintensief. Terwijl ik bezig ben, luister ik naar muziek, naar de radio of podcasts. Zo komen er linken tussen woorden en beelden. Ik werk heel associatief.’
Je zou denken dat illustraties taal minder belangrijk maakt, maar niets is minder waar bij jou. Je werkt op de grens tussen vorm en tekst.
‘De woorden of woordspelletjes die je in mijn werk ziet… horen bij mij, ook als ik bijvoorbeeld voor Franse of Japanse opdrachtgevers werk. Ik ben geen polyglot, maar iedereen kent wel een aantal liedjes of woorden. En die woorden worden dan weer een beetje tekening. Net zoals je bij Uniqlo van die Japanse tekens ziet. Wij denken dan: Ha, da’s Japans. Wij kijken naar de tekens zonder de betekenis te kennen. Het worden grafische tekens. Taal is dus geen hindernis bij internationale opdrachten. Je kan je afvragen: waar begint taal en waar eindigt beeld? Ik werk op die grens. Ik richt mij in mijn boeken ook vaak tot kinderen die ook op die grens zitten wanneer ze net leren lezen. In de eerste jaren van hun leven begrijpen ze de wereld door ernaar te kijken. En dan leren kinderen schrijven en gaan ze minder aandachtig naar de wereld kijken. Wij lezen het plakkaat ‘bakker’ boven de bakkerij; kinderen zíen de bakkerij. Door de taal hebben we dikwijls niet meer door wat we zien. Ik heb het gevoel dat ik zelf ergens in die leeftijd ben blijven steken, zo ergens rond een jaar of zes. Zoals Mark De Bel, die zegt dat hij op zijn dertiende ooit uit een boom is gevallen of zo. Ik ben eerder blijven steken. Ik heb de derde kleuterklas overgeslagen, dus misschien is dat het missende jaar.’ (lacht).
De meeste mensen zullen jouw werk bij de categorie kinderboeken indelen. Logisch, want jouw boeken zijn vaak bekroond. Maar je doet veel meer: tijdschriften, affiches, kalenders. Wat doe je het liefste? Waar zit de meeste uitdaging in?
‘Eigenlijk maak ik geen onderscheid. Als ik aan het tekenen ben, ben ik aan het tekenen. Net als een kind. Die manier van denken ben ik niet kwijtgespeeld. Het maakt geen verschil of ik voor volwassenen of voor kinderen aan het illustreren ben. Wat ik wel heb: ik vind het fijn om boeken te maken omdat je dan minder op je vingers wordt gekeken door een heel team. Je bent zelf meer de regisseur van het hele gebeuren. Je kan op je eigen ritme werken. Het geeft mij een gevoel van vrijheid.’
Heeft het krijgen van twee zonen jouw werk veranderd? Heeft het jou sterk(er) gemaakt als illustrator van kinder- en jeugdboeken?
‘Ja, toch wel. Werken voor kinderen is bij mij eigenlijk vooral begonnen sinds we zelf kinderen kregen. Je eigen grafische voorkeuren en smaken worden door je kinderen en hun vriendjes bekeken en beoordeeld. Als je ouder bent (geweest) van jonge kinderen, bouw je toch een zekere ervaring op. Waar zijn ze al aan toe? Wat vinden ze spannend? En leer je vooral hoe anders ze naar dingen kijken dan je zelf doet. Kinderen hebben alles gezien.’
Je werk doet vaak denken aan kleurrijke folklore uit landen als Rusland, Tsjechië, Hongarije, Polen, zeg maar het vroegere Oostblok. Misschien niet zo verwonderlijk, want je hebt een jaar in Polen gestudeerd. Hoe ben je daar terecht gekomen?
‘In 1991 ben ik daar geweest. De Muur was al gevallen. Het was het begin van tien wilde jaren in het nieuwe kapitalisme. Toen nog zeer beperkt, maar je merkte wel dat er iets aan het veranderen was. Wat ik er ging zoeken? Goh. Op een gegeven moment was een vriend formulieren aan het invullen om naar een prestigieuze school in Londen te gaan. Ik dacht: de kans is klein dat ik daar binnenraak, ik kan maar beter een minder populaire plek kiezen. Met een aantal vrienden van Sint-Lucas bezocht ik in Antwerpeneen tentoonstelling over Poolse grafiek. Dat interesseerde me al langer. Met mijn vader ging ik in Jette naar Atelier 340, dat een Poolse eigenaar heeft. Uiteindelijk ben ik dan in Poznan verzeild. Volgens mij is die vriend nooit in Londen geraakt… Het bleek dus de juiste keuze, zowel praktisch als inhoudelijk.’
Heeft dat ook voor jouw kleurrijke stijl gezorgd?
‘In die tijd werd daar om technische redenen net met veel minder kleur gewerkt. Dat boeide me. Wij waren in de jaren 1980 gewoon geworden aan de flashy kleuren van MTV en de publiciteit. Poolse grafiek was veel meer zwart-wit. Toen ik nog op Sint-Lucas zat in Brussel, werkte ik vooral met sepia en grijswaarden, een beetje somber grauw. De kleuren zijn er bij mij gradueel ingekomen, jaar na jaar. Nu word ik vaak op mijn kleuren aangesproken. Het heeft me alleszins doen evolueren.’
Jouw werk doet denken aan Breugel: de kleine figuurtjes, de humor,… Fan van Breugel?
‘Absoluut. Hij is een constante in mijn leven, de laatste tien jaar nog meer. Ik herinner me hoe ik als kind gefascineerd was door de dikke kunstboeken van het Mercatorfonds. Ik kon er uren in kijken. Breugel heeft altijd mijn voorkeur genoten. Ik vond dat altijd al ongelooflijk. Dat je dát als tekenaar kan bereiken, dat vind ik het allerhoogste. Zijn Pajotse periode was op het einde van zijn leven toen hij meer schilderde, maar oorspronkelijk was hij een tekenaar uit een dorp in de buurt van Breda. Hij maakte tekeningen en anderen maakten daar etsen van. Het was in de periode van de opkomst van de boekdrukkunst. Een jaar of acht geleden was er een grote Breugel-tentoonstelling in Wenen. Daar kon je dat heel goed zien. Eigenlijk was hij een graficus of een illustrator en ja, dat maakt voor mij de band nog sterker.’
‘Weet je, soms krijg ik reacties op mijn vertaalde boeken van een moeder ergens uit Amerika of een vader uit Japan, die mij schrijven: We zijn hier echt aan het genieten. Of: We hebben een vraag bij een verwijzing die we niet goed begrijpen. Het doet me altijd veel plezier als er mensen ergens aan de andere kant van de wereld, uit een totaal andere cultuur, aan het genieten zijn van je werk. Bij Breugel werkt dat al eeuwen. Fantastisch.’
Je werkt vanuit je atelier in je tuin. Is het belangrijk om zo’n plek te hebben?
‘Ik vermoed dat ik overal zou kunnen werken, maar dat neemt niet weg dat ik in Wemmel ben opgegroeid en hier nog altijd woon. Ik ben toch eerder het type dat graag onder de kerktoren blijft. Het zal hier goed zijn, zeker? Prikkels van dynamische steden als New York, Londen of Parijs heb ik niet nodig. In mijn atelier in de tuin heb ik alle spullen om me heen, ik ben er helemaal thuis. Mijn vrouw Katrien werkt samen met mij. Zij neemt de moeilijke administratieve en commerciële kant op zich, ik hoef alleen maar te tekenen en te schilderen.’
Je bent pas laat overgestapt op werken met een computer en je doet nog steeds veel ‘handwerk’. Waarom?
‘Ik ben geen early adopter, maar een luie. Ik zie pas ruimschoots na de rest van de mensheid het nut van nieuwe technologie in. Waarom zou ik veranderen, zo gaat het toch ook? Ik ben niet principieel conservatief, het is eerder een soort luiheid. Ik ben wel blij dat ik nog altijd kan schilderen. Het is een heel ander proces. Als ik met mijn handen werk, is er die link tussen mijn hoofd en mijn handen. Op een computer verwerk ik meer. Sommige schrijvers zeggen het ook: het creatieve proces is met de hand schrijven, redigeren op de computer.’
Ondertussen werk je met een beeldenbank van je eigen illustraties, die je met een soort college-techniek in nieuw werk gebruikt. Ben je een andere illustrator analoog dan digitaal?
‘Wanneer ik digitale collages maak, merk ik dat ik eigenlijk weinig respect heb voor de schilder. Dit smijt ik weg en dit ga ik houden of Ik hak er gewoon een stuk af. Digitaal heb ik daar geen probleem mee. Het geeft een bepaalde energie en achteraf zie ik dat ik daardoor vrijer ben. Een paar maanden geleden heb ik nog eens een groot schilderij gemaakt van 2 meter op 2.20 meter, een winterlandschap. Dan merk ik, naarmate zo’n werk vordert, dat ik me steeds minder vrij voel. Schilderen is onherroepelijk, hè? Als ik digitaal werk, zal ik nieuwe dingen schilderen, maar gebruik ik ook mijn beeldenbank. Een achtergrond bij nieuwe figuurtjes, bijvoorbeeld. Het is fijn als je niet voor de duizendste keer al die bloemetjes moet schilderen. Ik merk dan soms heel grappige dingen op. Hoe een figuurtje, dat ik vroeger ooit schilderde, in de nieuwe context een heel ander karakter krijgt. Betekenissen verschuiven, veranderen. Ik merk ook dat het me een bepaalde vrijheid geeft omdat ik een soort mentale ADD heb. Heel lang met één project bezig blijven, is lastig. Het is fijn als je telkens nieuwe dingen kan doen, kan bijleren. Zo evolueert je stijl, wordt wat je in 2005 schilderde anders dan in 2015 en 2035. Het houdt je fris.’