01 okt '24

‘Mensen zoeken
verbondenheid’

133
door Michaël Bellon
We willen ons allemaal ontplooien als individu, maar zijn tegelijk afhankelijk van de samenleving waarin we leven. Het spanningsveld tussen wat we zelf willen en wat de samenleving van ons vraagt, is het onderwerp van twee totaal verschillende boeken, waarover de auteurs ook lezingen geven.

Jij, een boek schrijven? Doe maar niet. Geneeskunde studeren? Doe maar niet. In de politiek stappen? Doe maar niet. Profvoetballer worden? Doe. Maar. Niet.’ Het zijn deze woorden, uitgesproken door een leraar tegen één van diens leerlingen, die Amir Bachrouri ertoe aanzetten een boek te schrijven met precies die titel. Bachrouri studeert rechten, schrijft columns voor Knack, was voorzitter van de Vlaamse Jeugdraad, en laat regelmatig zijn stem horen in het publieke debat, zeker als het over jongeren gaat. Doe maar niet is een boek over hemzelf. Over hoe hij als jonge Antwerpenaar (van kleur) zijn weg zocht en vond. Met moeite, maar zonder de moed te verliezen.

Doe maar wel

Nochtans zijn er genoeg jongeren die de moed dreigen te verliezen. Omdat de omgeving waarin ze opgroeien hen weinig kansen biedt. Of omdat volwassenen – ouders, leerkrachten, politici – hen voorhouden dat ze toch niet zullen slagen en dat het dus geen zin heeft om hoog te mikken. Zelf kreeg Bachrouri dat paternalistische en vooringenomen Doe maar niet nooit te horen. In zijn gezin werd hij aangemoedigd om veel te lezen. Op jonge leeftijd gaf hij graag zijn mening en op school geraakte hij over de lat die hij zelf hoog had gelegd. Toch is Bachrouri niet blind voor het feit dat de maatschappij het niet altijd makkelijk heeft met gasten zoals hij, én omgekeerd. Als hij in scholen gaat spreken, hoort hij van leerlingen doe-maar-niet-verhalen. Hij voelt hoe ze hun stem en hun weg zoeken.

‘Je mag niet blind zijn voor de drempels in de samenleving, want die zijn er zeker. Voor veel leeftijdgenoten die in een kansarm gezin opgroeien, blijft de deur naar een beter leven gesloten. Soms komt het erop aan de juiste persoon tegen te komen op het juiste moment. Maar sleutelfiguren kunnen ook een negatieve invloed hebben als ze het talent en de mogelijkheden van een kind niet erkennen, of als ze zich vol medelijden neerleggen bij een moeilijke uitgangspositie.’

Bachrouri richt zich tot zijn generatiegenoten en probeert enkele hefbomen aan te reiken: ‘Als iemand jou zegt dat je toch geen dokter kan worden, dan ga je je daarnaar gedragen. Ikzelf heb altijd graag en veel geschreven, maar dacht nooit dat ik schrijver kon worden. Tot ik het aanbod kreeg om columns te schrijven en tot uitgever Sam De Graeve me aanspoorde om wél een boek te schrijven. Als alle talent en ambitie op die manier zou aangeboord en aangespoord worden, dan zou dat onze maatschappij heel wat opleveren.’ Maar de hoop die je als jonge tiener over de samenleving hebt, kan ook plaatsmaken voor boosheid over de traagheid van het systeem wanneer je tegen grenzen botst. ‘Als voorzitter van de Jeugdraad heb ik dat ervaren. Je wil zaken verwezenlijken en als dat niet of niet meteen lukt, dan is dat frustrerend. Toch is het niet het moment om cynisch of negatief te worden. We zijn niet machteloos. Doe maar wel!’

Verhaeghe over onbehagen

Waar Bachrouri het verhaal vertelt van een individu dat opbokst tegen maatschappelijke drempels, zoemt emeritus-hoogleraar Paul Verhaeghe in zijn recentste boek Onbehagen uit om die verhouding tussen individu en maatschappij grondig te analyseren. Bachrouri’s onvrede met de manier waarop persoonlijke ambities worden gefnuikt door de maatschappij kan een voorbeeld zijn van wat Verhaeghe ‘onbehagen’ noemt. Meer algemeen kan dat onbehagen ontstaan in het spanningsveld tussen wat de maatschappij eist en oplegt, en datgene wat wij daar als individu tegen kunnen inbrengen om onszelf vrije mensen te noemen.

Verhaeghe: ‘De paradox is dat we in het Westen enerzijds in het paradijs leven, waar de meesten een grote welvaart kennen, terwijl er anderzijds een breed gevoel leeft van wat ik onbehagen noem. Is dat onbehagen terecht? Of betekent het dat we watjes zijn geworden, die niet meer tegen een stootje kunnen? Die vraag beantwoord ik in het boek objectief, op grond van wetenschappelijke cijfers. En helaas bevestigend. Als je kijkt naar de evolutie van de psychosociale gezondheidsindicatoren, dan zie je dat die in België, net als in de andere West-Europese landen, van jaar tot jaar slechter worden. Het onbehagen uit zich in burn-outs, stress, langdurige ziekte, tal van stoornissen waar mensen van kindsaf door geplaagd worden, maar ook in onverdraagzaamheid, extremisme en geweld.’

Hoe komt dat?

‘Vervolgens komen de belangrijke vragen. Hoe komt dat? En wat kunnen we veranderen?’ Om het antwoord te vinden, staat Verhaeghe consequent en zeer gedocumenteerd stil bij zowel de mens die naar autonomie streeft als bij de samenleving die het individu onvermijdelijk mee bepaalt. Hij betrekt de samenleving bij de psychologie en bij de diagnose van de malaise die velen treft. Daarbij wijst hij het neoliberalisme, dat sinds de jaren 80 opgang maakt, met de vinger. Het zorgde ervoor dat het economische denken in al de aspecten van het maatschappelijke leven binnendrong. Het onderwijs, onze arbeid, zelfs onze relaties hebben te lijden onder principes zoals efficiëntie, winstbejag, groei en rendement.

‘De klemtoon wordt de laatste decennia te veel op het individu gelegd. Alsof we de klimaatproblematiek of de ongelijkheid zelf moeten oplossen. Dan kan het niet verwonderen dat er reactie op komt van een vrij grote groep die zegt dat de maatschappij het maar moet oplossen, en die zelf afhaken. Je moet geen genie zijn om te beseffen dat de waarheid de twee omvat: de maatschappij bestaat uit individuen en het individu weerspiegelt zich aan de idealen van de maatschappij. Verandering moet op beide vlakken gerealiseerd worden. Economische vooruitgang bracht na de Tweede Wereldoorlog vrijheid en welzijn. Maar zeker sinds 2000 werkt dat mechanisme alleen nog in het globale zuiden. Bij ons gaat de groei naar beursgenoteerde bedrijven die voornamelijk voor zichzelf zorgen.’

Verhaeghe gelooft niet in een collectivisering waarbij alles in groep geregeld wordt, maar nog minder in verdere individualisering. Hij ziet mogelijkheden in een synthese tussen autonomie en verbondenheid. ‘Veel mensen zijn die individualisering beu. Ze gaan groepen opzoeken en zich verbinden.’ Bij de filosoof Hegel leent Verhaeghe zelfs het woord verzoening. ‘Verzoening betekent een zich actief toe-eigenen van de sociale wereld, in de wetenschap dat ook een moderne samenleving onvolkomenheden en conflicten met zich meebrengt, maar dat burgers daarop kunnen ingrijpen dankzij de nieuwe mogelijkheden die hun ter beschikking staan.’ Wie weet zorgt de generatie van Bachrouri wel voor die actieve verandering?

 

VR – 4 OKT – 19.30
Doe maar niet
Amir Bachrouri
Asse, Oud Gasthuis, 02 456 01 60

VR – 4 OKT – 20.00
Onbehagen
Paul Verhaeghe
Overijse, CC Den Blank, 02 687 59 59