01 dec '23

Brussel en de Rand:
de ultieme haat-liefde verhouding

4689
door Anne Peeters
Van maandag tot woensdag zit hij in Oxford, maar hij blijft een Vlaamse Brusselaar. België en Brussel laten historicus en politiek denker Anton Jäger niet los.

Hij werkte twee jaar als post-doctoraal onderzoeker aan het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte in Leuven. Sinds het begin van dit academiejaar heeft Anton Jäger een positie aan de prestigieuze universiteit van Oxford. Van maandag tot woensdag zit hij in Engeland, maar hij blijft wel in Brussel wonen. Eerder studeerde hij filosofie en geschiedenis in Essex en Cambridge. ‘Daarna ben ik in Leuven met een doctoraat geschiedenis als een vreemde vogel in het departement filosofie terecht gekomen. Mijn terrein is eigenlijk de geschiedenis van het politieke denken.’

Vanwaar die interesse voor de geschiedenis van het politieke denken?

‘Dat is onbewust gegroeid. Belgen en Brusselaars groeien in een heel verwarrend land op. Mensen die op vlak van politiek een beetje zicht op hun eigen leven willen krijgen, moeten zich bijna historisch verdiepen in de voorgeschiedenis van de instellingen en in de context waarin ze opgroeien en leven. In die zin is het een beetje je plaats zoeken in de wereld. Hoe verhoud ik me ten opzichte van al die instituten? Waar komen die vandaan? Waarom zijn die er en hoe kan ik er invloed op uitoefenen? Het heeft te maken met gelaagdheid en meertaligheid. Hoe interpreteer je de wereld in België, in Brussel? Het klinkt wat oubollig, maar het liefst noem ik me publicist, iemand die aan het publieke debat probeert deel te nemen.

Speelde je Brusselse achtergrond mee bij die nieuwsgierigheid?

‘Ik denk het wel. Het klopt dat er iets verwarrends of desoriënterends is aan Brussel, vooral als Vlaamse Brusselaar, die vreemde minderheid. Een Brusselaar in de 21e eeuw voelt zich verdwaald. Brussel is een verweesde stad. Zowel haar heden als haar toekomst is onduidelijk. De enige manier om daar grip op te krijgen is politiek diep na te denken over hoe Brussel op deze plek is beland.’

Mensen uit Parijs en Londen zijn erg gesteld op hun stad. In Brussel lijkt het hoogst haalbare: onbekend is onbemind. Hoe komt dat?

‘Het verschil met Parijs, Loden of Berlijn is opvallend. Dat zijn steden waar de nationale elite zich sterk identificeert met de hoofdstad als zetel van hun macht. Londen is het financiële centrum en de zetel van de parlementaire democratie. In Frankrijk is Parijs het hoofd, terwijl de rest van het land een beetje als lichaam wordt gezien. Brussel is een artificiëlere constructie. Het was de zetel voor een specifieke burgerlijke 19e eeuwse elite. Vanaf het moment dat die in de 20e eeuw van het toneel verdwijnt en er zowel een meer Vlaamse als een soort internationale elite de macht krijgt, is de functie van Brussel binnen België en Europa onduidelijker geworden. Brussel heeft daarmee haar historische rol verloren. Dat is wat ik bedoel met die verwezing. Beide ouders, Vlaanderen en Wallonië, kijken stiefmoederlijk naar de stad. Dat uit zich ook economisch. In de 20e eeuw, en vooral na de de-industrialisering, is Brussel een soort van transitzone geworden. Behalve een permanente werf is het ook een plek die door heel veel niet-Brusselaars gebruikt wordt voor zaken, waarna ze weer vertrekken.

‘De Rand kan verbrusselen, maar dat betekent niet dat het Brussel kan worden.’

Dan is er nog die culturele specificiteit. De diversiteit die je in Brussel aantreft, is de grootste ter wereld na Dubai – en in Dubai is die uitermate artificieel. Dat heeft tot gevolg dat er in Brussel geen duidelijke leidcultuur is. Als je aan iemand die naar Parijs of Londen verhuist, vraagt om zich te integreren, dan is dat een oproep – je kan het er eens of oneens mee zijn – die niet zinledig is. Je kan je aanpassen aan de dragende cultuur. Dat is in Brussel helemaal niet het geval. Er is geen Brusselse elite. De elite die er wel zit, is een elite die zich niet identificeert met de stad. Dat betekent ook dat Brusselaars met een type diversiteit opgezadeld zitten die geen enkel leiderschap tolereert. Dat is heel interessant. Het geeft Brussel een bepaalde openheid en tolerantie die elders heel moeilijk te vinden is. Aan de andere kant is het ook heel verwarrend. Hoe vind je een antwoord op de vraag hoe het met Brussel verder moet in de 21e eeuw?’

Wat betekent dat voor de verhouding tussen Brussel en de Vlaamse Rand?

‘Dat is een ingewikkelde vraag. Politiek is de stad aan het vervreemden van de rest van het land. Een bepaald Brussel-gevoel is in opmars, iets wat ik ook in mijn eigen kringen merk. Ik voel me eerder een Vlaamse Brusselaar dan een Brusselse Vlaming. Dat heeft ook te maken met dat de hoofdstad verder en verder wegdrijft van de andere landsdelen, maar administratief en economisch Brussel volledig vervlochten blijft met en zelfs afhankelijk is van de rest van het land. Dat politieke bewustzijn staat dus haaks op de realiteit. In de verhouding met de Rand is dat heel goed zichtbaar, in de zin dat de Rand zich steeds sterker aan Brussel hecht.’

Wordt de Rand stilaan een stukje Brussel?

‘Je kunt stellen dat de Rand opnieuw verbrusselt. Niet op een manier zoals in de jaren 1970 en de toenmalige opkomst van het FDF. Toen betekende verbrusseling verfransing, met een Brusselse middenklasse die als een olievlek aan expansie deed buiten Brussel. Wat we vandaag zien, is moeilijk te vergelijken met die olievlek. Wel oefent Brussel een bepaalde culturele zwaartekracht uit waartoe de Rand zich aangetrokken voelt, maar de Rand behoort nog altijd tot een andere entiteit. In de Belgische staatsstructuur zitten ook allemaal garanties zodat Brussel zich de facto niet kan uitbreiden, toch niet in de officiële zin, naar delen van de Rand. De Rand kan verbrusselen, maar dat betekent niet dat het Brussel kan worden. Er is door de toegenomen etniciteit geen dominante taalgroep meer. Er spelen nog wel verfransingskwesties, dat ontken ik niet, maar er is een grote verschuiving. Vroeger was er de vraag naar een homogeen Franstalig Brussel dat zich uitbreidde naar Vlaanderen, nu is er geen homogeen Franstalig Brussel meer. Je ziet dat de Rand zich enerzijds bedreigd voelt door die diversiteit, maar anderzijds merk ik ook dat mensen eigenlijk wel graag in de buurt van Brussel wonen. Er is frustratie over hoe Brussel zich uitbreidt, maar tegelijk is er ook de mogelijkheid om landelijk te wonen en tóch een echte grootstad in je buurt te hebben. Dat wordt geapprecieerd in de Rand, ondanks de ambiguïteit die bij de aanwezigheid van Brussel komt kijken. Je zou het kunnen omschrijven als de ultieme haat-liefde verhouding.’

De Belgische politiek is door onze institutionele gelaagdheid niet eenvoudig. Dat geldt nog meer voor Brussel. Is dat nog werkbaar?

‘Deze institutionele gelaagdheid is op weinig andere plekken ter wereld te vinden. De vraag is of dat nog werkbaar is in de realiteit. Hebben we te maken met koterij, met het risico dat de boel instort als net dat ene kot te veel wordt bijgebouwd? Het is onmiskenbaar dat die complexiteit op den duur inefficiëntie in de hand werkt. Kijk, een complexe sociale realiteit vergt ook complexe institutionele oplossingen.’

‘Waarom is onze sociale zekerheid zo complex? Omdat we met een samenleving zitten waar de noden ook heel complex zijn. Dat onderscheid moet je – zeker in België – wel maken: wat is er onnodig en destructief complex en wat is een noodzakelijke bric à brac die onvermijdelijk is omdat onze samenleving zelf zo ingewikkeld in elkaar steekt? Ik denk niet dat er institutionele wonderoplossingen zijn. We zitten met een complexe staat, een complex land en een complexe samenleving. Het is een gigantische evenwichtsoefening. Daarbij is er een proces van ontzuiling aan de gang. De lijm van het Belgische huis is aan het smelten. Vandaar ook dat iedereen bang de verkiezingen van 2024 afwacht. België is zeker niet de enige regio in West-Europa waar extreemrechts zo sterk staat. Er moet een debat komen over de vraag wat iedereen echt wil met de toekomst van het land en Brussel. In de plaats daarvan worden er mediarellen uitgevochten die niets aan die essentiële vragen bijdragen.’

‘We moeten de Belgische vraag durven stellen: wat is het bindmiddel van het nieuwe België, als er ooit een nieuw België komt? Dat zullen niet de Rode Duivels zijn. Wat dan wel? De afgelopen tweehonderd jaar heeft België een reeks sociale en economische verworvenheden opgebouwd, een genereuze welvaartsstaat. We hebben een economie waarmee we tot de rijkste regio’s ter wereld behoren. Dat patrimonium is binnen een Belgische ruimte tot stand gekomen. Willen we dat behouden? En als we dat willen behouden: wat is de erfenis van 200 jaar België? Willen we die bij het grofvuil zetten? Wat doen we met verworvenheden als de sociale zekerheid, het onderwijs, de burgerrechten?’