Machines kleuren
het straatbeeld
In deze laatste aflevering bekijken we hoe het straatmuseum in Vilvoorde het industrieel verhaal levend houdt.
Zo spectaculair en veelbelovend als de industriële revolutie haar opmars kende in ons land, zo pijnlijk was de afbouw ervan. Vanaf de jaren 60, met een versnelling door de oliecrisis in de jaren 1970, verdween de ene na de andere fabriek. Milieuregels en goedkopere werkkrachten in andere landen maakten dat ondernemingen in ons land de poorten van hun sites onherroepelijk sloten. Van kleine familiezaken tot filialen van grote multinationals: vele bekend klinkende namen uit onze regio verdwenen voorgoed.
Telkens betekende zo’n sluiting een drama voor de tientallen, honderden, soms duizenden gezinnen waar de kostwinner het werk verloor. Een aanzienlijk deel van die getroffen werknemers kon opnieuw in de regio aan de slag, onder meer in de logistieke sector. Ook de dienstensector nam de laatste halve eeuw een hoge vlucht, zodat de regio qua werkgelegenheid mooie cijfers kan blijven voorleggen. Het patrimonium dat achterbleef – al dan niet vervuild – bezorgde menig lokaal bestuur hoofdbrekens. Wat te doen met die gebouwen en terreinen, niet zelden op interessante plekken gelegen nabij spoorlijnen, invalswegen of zelfs in stadscentra? Vaak werden de loodsen, fabrieken, burelen en andere gebouwen afgebroken om plaats te maken voor appartementsgebouwen of andere ontwikkelingsprojecten. Heel wat industrieel erfgoed raakte zo verloren. Ook het immaterieel erfgoed, de verhalen over hoe het er in de fabrieken aan toe ging of de vaardigheden om met bepaalde machines te werken, sterft langzaam uit.
Doorgaans vindt slechts een minderheid van de mensen dat erg, want het industriële verleden wordt te vaak als een kwalijk litteken beschouwd. Vervuiling, sociale mistoestanden en ouderwetse productieprocessen passen niet meer in het beeld van de 21e eeuw. Toch wordt er hier en daar creatief omgesprongen met de relicten uit het verleden, om dat stukje lokale geschiedenis dat decennialang het dagelijkse leven van tienduizenden mensen had bepaald niet te vergeten. In Vilvoorde bijvoorbeeld, waar het industrieel straatmuseum de herinnering levend houdt.
Machines worden kunst
Het straatmuseum in Vilvoorde toont aan de hand van machines welke grote variatie aan industrieën in de stad aanwezig was. De machines staan op pleintjes en langs de straten, doorgaans in de buurt waar eertijds de fabriek stond waar de machine vandaan komt. Het straatmuseum ontstond in 1989, twee jaar nadat cokesfabriek Forges de Clabecq de ovens had gedoofd. Een as uit de machinezaal van de cokesfabriek werd als allereerste relict in het straatbeeld geplaatst op het pleintje in de Gendarmeriestraat, vlakbij de voormalige fabriekssite. Het moest een blijvende herinnering worden aan de fabriek die het uitzicht van de stad meer dan zeventig jaar had bepaald. Niet alleen door de hoge schoorstenen, maar minstens evenzeer door de zwarte rookpluimen.
Het straatmuseum in Vilvoorde is een zeldzaamheid in de regio. Wie geïnteresseerd is in industrieel erfgoed kan niet op veel plekken terecht.
In de daaropvolgende jaren volgden nog elf relicten. De meeste machines springen meteen in het oog. De leerlingen van het buitengewoon secundair onderwijs De Vest gaven ze felle kleuren naar ontwerpen van kunstenaars van de Portaelskring. De blauwe, gele en rode tinten op de machine van Forges de Clabecq evoceren de verschillende tinten die staal krijgt wanneer het wordt verhit. Sinds 2016 worden de machines onder handen genomen door jonge kunstenaars. Zo is de Mondiale-draaibank aan het Hanssenspark bedekt met graffiti van Sander Heremans.
De twaalf industriële artefacten staan kriskras door Vilvoorde. Wie ze allemaal wil bekijken, kan bij het infopunt in het administratief centrum van de stad een plan opvragen. Je kunt het 14 km lange parcours ook downladen op de website van de stad. Bij elke machine kun je een QR-code scannen om meer te weten te komen. Langs het traject zijn overigens nog andere sporen uit het industriële verleden te zien, zoals de oude hijskraan van Koekoekx uit 1960 langs het kanaal, de houtloods van Parmentier, de schoorsteen van verffabriek Wyns-Bristol of de gebouwen van de voormalige kantfabriek Legrand. Van die fabriek – waar kant, gordijnen en ander textiel werd vervaardigd – staat een boormachine aan de Campionlei. In 2020 werd ze onder handen genomen door de Amsterdamse 3D-illustratrice Stella de Kort.
Katholiek patronaat
De kantfabriek speelde een belangrijke rol in de industriële geschiedenis van Vilvoorde. Sinds enkele jaren zijn er appartementen ondergebracht in het deel van de Legrandfabriek dat bewaard bleef. De leerlingen van het Atheneum hebben hun sportlessen in de voormalige weverij, die vanaf de Stationlei te zien is. Los van de architecturale restanten was de fabriek ook op sociaal vlak bepalend. Toen de fabriek in 1862 van Schaarbeek naar Vilvoorde verhuisde, werd ze niet alleen een van de grootste werkgevers van de stad, het was ook een van de eerste plekken waar vrouwen in grote getale aan de slag konden. In de staalnijverheid of in de chemie waren de banen voor vrouwen dun gezaaid. De textielsector bood die in overvloed. In de hoogdagen werkten zo’n 750 mensen bij Legrand, van wie het overgrote deel vrouwen.
Het was ook in deze fabriek dat in 1906 de eerste katholieke vakbond van de stad werd opgericht. De socialistische vakbond had tot dan toe een monopolie in de Vilvoordse arbeidersmiddens, tot groot ongenoegen van de katholieke patrons, zoals Legrand en later zijn zonen. De kantfabriek kreeg snel de naam een katholieke fabriek te zijn. De werksters moesten voor en na hun shift bidden en Franse kloosterzusters leerden de jonge arbeidsters katholieke liederen. Er waren religieuze lezingen en retraites om het geloof levendig te houden. Maar het katholieke patronaat leidde ook tot voor die tijd vooruitstrevende zaken. Er kwam een pensioenkas en de kas van onderlinge bijstand bij werkonbekwaamheid was een voorloper van onze huidige ziekte-uitkering. Zo genoten de vrouwen die bij Legrand werkten van een sociale zekerheid avant la lettre. Al was het allemaal allerminst rozengeur en maneschijn. De lonen waren laag en kinderarbeid een harde realiteit. Meisjes van 14 of soms zelfs 12 jaar draaiden mee in het productieproces. Het feit dat die kinderen op zondag lessen kregen om te leren lezen en schrijven, is – met de ogen van vandaag – geen vergoelijking.
Toeleverancier
Het straatmuseum in Vilvoorde is een zeldzaamheid in de regio. Wie geïnteresseerd is in industrieel erfgoed kan niet op bijster veel plekken terecht. De bedrijven die nog steeds actief zijn, hebben de laatste decennia doorgaans meer interesse gekregen voor hun ontstaansgeschiedenis. Sommige hebben bezoekerscentra of organiseren rondleidingen. Het Industriemuseum in Gent is zeker een aanrader. Voor wie niet zo ver wil reizen, is het Brussels Museum van de Molen en de Voeding in een oude windmolen in Evere ook de moeite waard. Het is onterecht een minder bekend pareltje waar je sinds 2008 kunt zien hoe het produceren van voedsel van een zuivere landbouwbouwactiviteit op kleine schaal uitgroeide tot een machinaal industrieel proces. In 1853 werd de graanmolen vlakbij de Haachtsesteenweg aangesloten op een stoommachine, waardoor ook de locatie onderwerp is van de evolutie van ambacht naar industrie. Net voor de Eerste Wereldoorlog kon de kleine molen echter niet meer opboksen tegen de grote maalderijen. De molen verloor zijn maalfunctie en kende tal van andere bestemmingen tot het een museum werd. Nog tot volgende zomer kun je de tentoonstelling Food and the city bezoeken. De expo schetst een beeld van de historische evolutie van de voedselvoorziening van steden en werpt een blik op de hedendaagse uitdagingen om een stad te voeden. Toepasselijk en herkenbaar voor de Rand die, al honderden jaren voor voeding en tal van andere producten, toeleverancier is voor de hoofdstad.