‘Hoe meer schoorstenen,
hoe welvarender’
De industrialisering veranderde het leven van de gewone man en vrouw ingrijpend. De opkomst van machines in grote fabrieken bepaalde niet alleen waar, wanneer en hoe hij werkte, maar ook waar hij woonde en hoe het leven georganiseerd werd. Kleine ambachtslieden konden niet opboksen tegen de snelheid, de kwaliteit en de kwantiteit van de productie in fabrieken. Veel ambachtslieden werden zodoende, al dan niet tegen wil en dank, arbeider.
De fabrieken stonden veelal in de steden die sterke aantrekkingspolen werden. Zo ook Vilvoorde. Door de grote tewerkstelling steeg het inwonersaantal van de stad exponentieel. In 1850 telde Vilvoorde 6.570 inwoners, vijftig jaar later was de bevolking bijna verdubbeld tot 12.992 inwoners. Zij werkten in diverse bedrijven in de textiel-, metaal-, chemie- of voedingssector. Bij de term industrie denk je automatisch aan grote fabriekshallen en hoge schoorstenen. Dat klopt gedeeltelijk, de realiteit is genuanceerder. François Van Lysebetten, bestuurslid van de Vilvoordse heemkundige kring Hertog Hendrik I: ‘Iedereen kent de grote namen zoals Delacre, Renault of Ca-va-seul, maar er waren ook heel wat kleinere bedrijven waar soms maar enkele tientallen mensen werkten.’
Tuinwijken voor arbeiders
In 1896 telde Vilvoorde al 418 bedrijven. En ook na de Eerste Wereldoorlog groeide de stad, tot in de jaren 70. Het was niet alleen in de begindagen van de industriële opmars dat het bevolkingsaantal in de steden toenam. ‘De groeiende bedrijven hadden voortdurend werkvolk nodig. In eerste instantie uit Vilvoorde. Nadien kwamen de werkkrachten vanuit heel het land naar Vilvoorde afgezakt om hier te werken. Na de Eerste Wereldoorlog was er zoveel volk nodig dat Spanjaarden in de fabrieken kwamen werken. Door de burgeroorlog en de dictatuur van Franco in de jaren 30 kwamen nog meer Spanjaarden naar Vilvoorde, in die mate dat vandaag 10% van de Vilvoordenaren Spaanse voorouders heeft. In de jaren 60 kende de stad een nieuwe migratiegolf met arbeiders uit voornamelijk Marokko.
Het was de periode van welvaart voor Vilvoorde die ook in het straatbeeld zichtbaar werd, met eind 19e eeuw de bouw van onder meer een station, een nieuw stadhuis, nieuwe lanen, scholen, een overdekte markthal. En er kwamen meer ontspanningsmogelijkheden, met vanaf 1904 cinemazalen, een kursaal en talloze cafés. Van Lysebetten schetst de evolutie die Vilvoorde doormaakte: ‘De bevolkingstoename betekende dat de stad drastisch moest veranderen. In 1851 werd de stadsomwalling afgebroken en nieuwe wijken ontstonden. Rond het station werd een nieuwe buurt aangelegd met burgerhuizen voor het kaderpersoneel. De arbeiders woonden in minder comfortabele omstandigheden. In het verdwenen begijnhof woonden arbeiders in krotten. Na de Eerste Wereldoorlog was de woningnood zo hoog dat een sociale woningmaatschappij werd opgericht. In 1920 werden in Vilvoorde de eerste sociale woningen van ons land opgericht. Bijzonder was dat in de Vilvoordse Haard zowel werkgevers – zoals Duché van de gelatinefabriek – als vakbonden in het bestuur zaten. Onder meer de wijk Far-West, beroemd door het liedje Vilvoorde City van Kris De Bruyne, werd aangelegd in tuinwijkstijl.’ Een wandeling door de Far-West is een aanrader.
Wie de was buiten te drogen wilde hangen, moest goed opletten uit welke richting de wind kwam.
Ook al zijn vele huisjes verbouwd – sommige ronduit mismeesterd, enkelen onlangs afgebroken – en ook al verdwenen de volkscafés, toch heeft de wijk zijn charme behouden. Je kunt je zo voorstellen hoe er op straat gekaatst werd, hoe socialisten en katholieken elk hun verenigingsleven uitbouwden. Maar niet alleen arbeiderswoningen werden gebouwd. In het centrum van Vilvoorde zijn ook nog enkele voormalige directeurswoningen te zien, zoals die van de directeurs van Delacre, kruitfabriek Favier of Forges de Clabecq. De grandeur van die woningen, die het prestige van het bedrijf moest weerspiegelen, staat in schril contrast met de bescheiden woonomstandigheden van hun personeel. Al waren de tuinwijken in die tijd best vooruitstrevend, met onder meer aandacht voor groen.
Aandacht voor hygiëne
Niet alleen wat betreft sociale woningen was Vilvoorde een koploper. De stad had als eerste in ons land een publieke waterleiding. Voorheen moesten mensen drinken van putwater, maar omdat er meerdere cholera-uitbraken waren geweest, werd in 1896 een waternet aangelegd. Hygiëne was een heikel punt. De werkmanshuizen van toen hadden geen badkamer. Daarom werden openbare badhuizen ingericht. In de Vestenstraat kwam er een, en ook in de Bolwerkstraat. Vooral dat in de Vestenstraat is een pareltje. Het maakt deel uit van een school, maar op de gevel zijn de stichtende leuzen nog steeds leesbaar. Frisch water baart frisch verstand, 'T rein en zuiver kind wordt door elk bemind of Vuile handen veroorzaken dikwijls ziekte zijn maar drie van de spreuken die de Vilvoordenaren moesten aanzetten om oog te hebben voor persoonlijke hygiëne. Eerst was het badhuis er enkel voor de leerlingen, maar na een tijdje kon iedereen er terecht, ook de arbeiders van de cokesfabriek die net achter het badhuis lag en die verantwoordelijk was voor heel wat vuiligheid. Wie de was buiten te drogen wilde hangen, moest goed opletten uit welke richting de wind kwam.
De geur van koekjes
De vele schoorstenen met hun stinkende rookpluimen tekenden de stad. ‘Maar dat werd niet als iets negatiefs gezien’, weet Van Lysebetten. ‘Integendeel: hoe meer schoorstenen, hoe welvarender de stad. Het was iets waar men trots op was. Iedere wijk had zo zijn eigen geur. Wie in de buurt van de Delacrefabriek woonde, had geluk. Die rook koekjes.’ Je kon het erger treffen als je bijvoorbeeld in de buurt van een van de verffabrieken woonde, of in de buurt van de fabriek van Duché, waar kadavers tot gelatine werden verwerkt.
De industrie was alomtegenwoordig in het leven van de Vilvoordenaren. Ook op straat, en niet alleen door de werkplaatsen en schoorstenen, soms ook in of vlak bij woonwijken. ‘Door Vilvoorde liep een privaat spoorwegnetwerk voor bedrijven: de Chemin de fer industriel. Op het hoogtepunt van de industrie waren daar 220 bedrijven op aangesloten. Op beide oevers van het kanaal lagen sporen, maar de trein reed ook langs, over of op de gewone straten. Op sommige plaatsen zijn nog steeds stukken van de spoorlijn te zien.’ Op het hoogtepunt in de jaren 50 is het spoornet 50 km lang. In 1996 stopt de activiteit, nadat de spoorlijn tien jaar lang als toeristische attractie werd gebruikt, omdat er steeds minder bedrijven op het spoornetwerk waren aangesloten.
Nieuw elan
Op het hoogtepunt van de industrialisering in de jaren na de Tweede Wereldoorlog telde de stad meer dan 30.000 arbeiders. Vanaf de jaren 70 sloot evenwel de ene fabriek na de andere. Dat zorgde telkens voor een schok, stakingen en betogingen. De sluiting van Delacre, maar vooral die van Renault, staat in het geheugen gegrift. ‘Nog steeds zijn er Vilvoordenaren die geen koekjes van Delacre willen eten of die geen Renault willen kopen’, weet Van Lysebetten.
Net zoals de komst van de fabrieken de stad had veranderd, veranderde de stad ook bij de exodus van de werkgevers. De grote fabrieksloodsen werden verlaten, bedrijventerreinen werden gesaneerd. Langs het kanaal verrezen appartementsgebouwen. De industriële banen verdwenen, banen in de dienstensector en de media kwamen in de plaats. Kantoorgebouwen werden gebouwd, maar niet meer langs de spoorlijn of het kanaal, wel in de buurt van de autosnelwegen – de Ring en de E19 – die vanaf de jaren 70 werden aangelegd.
Na het vertrek van de grote bedrijven likte de stad zijn wonden, maar vond de laatste jaren een nieuw elan, met onder meer een nieuwe woonwijk langs het kanaal. De havenkraan van Koekoekx is vandaag zowat het enige dat nog herinnert aan de grote bedrijvigheid van weleer. ‘De stank is weg. De stad is veel properder geworden’, besluit Van Lysebetten.