De industrialisering
kwam per spoor
Net zoals de meeste gemeenten in de regio heeft Zaventem vooral een landbouwgeschiedenis. Al was er in de omgeving wel al vroeg een vorm van nijverheid. Door de aanwezigheid van zandsteen in de grond waren er van in de middeleeuwen steengroeves of scheysputten, net als in Steenokkerzeel en Diegem. De beste steen werd gebruikt voor gebouwen, met de minder kwalitatieve stenen werden de straten geplaveid. Nog steeds vind je in de hele regio bouwwerken – van kerken tot kleine boerderijen – in die gelige steen. Daarnaast waren er vanaf de 13e eeuw verschillende watermolens. Er werd graan gemalen en papier geschept. De nabijheid van Brussel betekende een verzekerde afzetmarkt, wat het interessant maakte om te investeren.
Die aantrekkelijkheid werd nog groter rond 1705 toen werd begonnen met de aanleg van de Leuvensesteenweg, een rechtstreekse verbinding tussen Brussel en Leuven. Het was het echte begin van Zaventem als toeleverancier van de hoofdstad. Dat werd nog eens versterkt door de technologische vernieuwingen midden 19e eeuw, en vooral vanaf 1866, toen de spoorlijn Brussel-Leuven werd ingehuldigd. Wat voortaan in Zaventem werd geproduceerd, kwam in geen tijd tot in Brussel. Waar tot dan toe waterwegen zoals de Woluwe belangrijk waren voor de handel, werd de spoorlijn een steeds prominentere verkeersas. De gemeente veranderde van een landbouwdorp stilaan in een industriegemeente. Niet in dezelfde mate als Vilvoorde, maar toch. De grote pachthoven verdwenen geleidelijk uit het straatbeeld, werkplaatsen en arbeiderswoningen kwamen in de plaats.
Auto’s en leer
Voor een industriële verkenningstocht door Zaventem is het Karel Quitmannplein aan het station het perfecte vertrekpunt. Op zich is het driehoekige plein ten noorden van de spoorlijn niet zo bijzonder, maar het plein is vernoemd naar de voormalige beheerder en directeur van lederfabriek Tannerie et Maroquinerie Belges (TMB). In de leerlooierij werkten rond 1900 meer dan 500 werknemers. Daarmee was het toen de grootste fabriek van de gemeente. Van de site is vandaag niets meer over gebleven. Het bedrijf sloot begin jaren 70 de deuren. De kantoorgebouwen van Corporate Village kwamen in de plaats.
Het markantste gebouw aan het Quitmannplein is een grote villa in cottagestijl. Het pand heeft eveneens een industriële link. De villa uit 1920 was immers de woning van Pieter Frans Coppin-Van Getsom, de oprichter van Tanneries de Saventhem. Coppin was dus actief in dezelfde branche als Quitmann enkele jaren voordien. Van deze fabriek zijn de gebouwen nog wel bewaard. Ze bieden vandaag onderdak aan tv-productiehuis Warner Bros.
Tussen het Quitmannplein en de voormalige fabrieken van de Tanneries de Saventhem ligt de Keibergstraat parallel ten zuiden van de spoorlijn. Hier werd zo’n honderd jaar geleden een stukje Belgische autogeschiedenis geschreven. Het verhaal begon toen het bedrijf Belgica in 1895 vouwfietsen voor het Belgische leger begon te maken. In 1903 werden er de eerste auto’s gemaakt. In 1906 ging Belgica samen met de Brusselse autoconstructeur Excelsior, om later samen op te gaan in het merk Imperia. Er werden sportieve luxewagens geproduceerd, die vooral in de jaren 20 van de vorige eeuw internationaal naam en faam maakten. De economische crisis in de jaren 30 fnuikte de Belgische automobielindustrie. Metaaldraadvlechterij Gondrexon nam de intrek in de gebouwen. Het complex werd aangepast aan de eisen van de nieuwe eigenaars, maar de metershoge betonnen schoorsteen herinnert nog aan de roemrijke autoproductie. In deze straat stond ooit ook chocoladefabriek Suchard, van de Milka-chocolade. Op dat lange, smalle perceel vind je vandaag het cultuurcentrum De Factorij.
What’s in a name?
Soms hebben straten een simpele, maar veelbetekenende naam. De Fabrieksstraat is er zo een. De verwachtingen van de straatnaam worden ingelost, want dit was ooit het industriële hart van Zaventem. De eerder vermelde Tanneries de Saventhem bevond zich hier. De straat kruist de spoorlijn Brussel-Leuven, maar vanuit historisch oogpunt belangrijker is dat ze parallel loopt met de Woluwe. Op die waterloop groeiden de molens immers uit tot fabrieken.
In Zaventem zijn de arbeiderswoningen en de statige huizen van de fabrieksbazen een aantal stille getuigen van de industrialisatie.
Zo ontstond papierfabriek Papeteries de Saventhem uit de Rattenmolen. Omstreeks 1860 werd de molen geïndustrialiseerd. Het ambachtelijke proces van met de hand papier scheppen maakte plaats voor stoomgedreven machines. Zij zorgden voor een groter productievolume en een betere kwaliteit. Later werd papierfabriek Grellingen overgenomen. Die was wat verderop gevestigd, waar vroeger de Gravenmolen stond. Het bedrijf groeide uit tot een grote werkgever. Begin 20e eeuw waren zowat alle Brusselse kranten afnemer van de papierproducent uit Zaventem. Tot ook hier de recessie van de jaren dertig roet in het eten gooide.
Je kunt nog steeds de fabrieksgebouwen zien zoals die de voorbije honderdvijftig jaar werden gebouwd en verbouwd. Vandaag verwijst de naam van evenementenlocatie Quartier Papier nog naar het verleden van de buurt.
Nog een relict van het industriële verleden van Zaventem in de straat zijn de huizen met nummers 150 tot 154. Het zijn naar alle waarschijnlijkheid personeelswoningen van de Papeteries de Saventhem. De huizen dateren uit 1904 en werden door de bedrijven gebouwd voor hun personeel. Ook in de Landbouwstraat en de Steenokkerzeelstraat staan arbeiderswoningen, weliswaar van de Tanneries de Saventhem. In het eerste kwart van de 20e eeuw waren er nauwelijks sociale huisvestingsmaatschappijen in ons land. Goedkope woningen voor arbeiders kwamen er toen veelal op initiatief van het patronaat. Werkgevers probeerden met betaalbare – soms gratis – huisvesting geschikte werkkrachten te lokken. Want door de exponentieel toegenomen productie was er veel werkvolk nodig, meer dan er toentertijd in het nog landelijke Zaventem voorhanden was. In de Fabrieksstraat vind je een overdekte waterput, waar vandaag enkele brievenbussen aan zijn bevestigd. Het geeft je een hint van hoe het leven van het werkvolk vroeger was.
Functionele herbestemming
Luxueuzer zijn de directeurswoningen. Hoewel de vele schoorstenen stinkende rook de lucht injoegen, woonden ook zij het liefst dichtbij hun fabriek. Behalve Villa Coppin aan het station zijn Villa Quitmann en Villa Amélie Feldheim typische – en nog bewaarde – voorbeelden. Allebei waren ze ooit de statige woning van de directeur van de nabijgelegen leerlooierij TMB. En allebei kregen ze een functionele herbestemming. Villa Quitmann in de Diegemstraat doet sinds eind jaren 90 dienst als gemeentehuis. Onder meer de gemeenteraadszittingen vinden hier plaats. Villa Feldheim – aan de overkant van de straat gebouwd door de dochter van Karel Quitmann en haar echtgenoot Alexander Feldheim – maakt vandaag deel uit van de Zavo-school. Rond het gebouw zijn allerlei nieuwe vleugels en paviljoenen gebouwd, maar de villa is opmerkelijk goed bewaard gebleven.
Heel anders van aard, maar ook een relict van de industriële ontwikkeling van Zaventem, is de elektriciteitscentrale langs de Steenokkerzeelstraat. Ze dateert uit 1905, toen elektriciteit iets voor de happy few was. Burgemeester Hector Henneau, die ook ingenieur in de leerlooierij van Quitmann was, nam het initiatief voor de bouw ervan. Hij geloofde sterk in technologische vernieuwing. Zo liet hij ook een watertoren bouwen en een rioolstelsel aanleggen.
Tijdens het burgemeesterschap van Henneau, van 1912 tot 1938, kende Zaventem zijn industriële hoogdagen. In de jaren na de Tweede Wereldoorlog, en zeker na de oliecrisis van de jaren 70, sloten de grote fabrieken een voor een hun deuren. De Tannerie et Maroquinerie Belges stelde omstreeks 1970 nog zo’n 400 mensen tewerk, bij de Tanneries de Saventhem werkten toen 140 mensen. Maar net als de papierfabrieken gingen ze dicht. De arbeidersplaatsen in de fabrieken maakten plaats voor bediendenbanen in kantoorgebouwen. Want ook voor de dienstensector is de centrale ligging nabij de grootstad een troef. Sinds 1958 is de luchthaven de grootste motor van de economie. Niet alleen voor de gemeente, maar voor de hele regio.