Op het ritme van de fabriek
Het is niet al goud wat blinkt, zo luidt de zegswijze. Het zijn ook niet al kerken en kastelen wat erfgoed is. Ook restanten van industriële activiteiten kunnen interessant zijn. Soms door hun imposante architectuur, soms door hun sociale impact, soms omdat ze het landschap ingrijpend hebben veranderd, en vaak door een combinatie van dat alles. Ook in onze regio zijn er heel wat sporen van oude industrie. Sommige nog duidelijk herkenbaar, bij andere is de herinnering subtieler. Soms is er nog economische activiteit, elders is het verval onomkeerbaar.
Historicus Joeri Januarius is de geknipte persoon om uit te leggen wat nu precies industrieel erfgoed is. Hij is coördinator van ETWIE, de expertisecel van het Industriemuseum in Gent, gespecialiseerd in technisch, wetenschappelijk en industrieel erfgoed. ‘Industrieel erfgoed is zeer ruim: het gaat om alle mogelijke sporen van industrieel en technologisch of technisch verleden. Die sporen kunnen zowel materieel als immaterieel zijn. Gebouwen en machines dus, maar het waren mensen die aan het werk waren in die gebouwen en met die machines. Hun verhalen, vaardigheden en kennis zijn ook onderdeel van het erfgoed.’
Niet ophemelen
Toch wordt de link tussen erfgoed en een verlaten fabrieksgebouw niet vaak gelegd. Want wie de hoogdagen van de industrie heeft meegemaakt, associeert het allicht in de eerste plaats met grauwe rookwolken van de cokesfabrieken, lawaaierige fabrieksloodsen, zware handenarbeid of vervuild water dat in de Zenne of andere waterlopen werd geloosd. Niet meteen lieflijke taferelen. ‘De perceptie leeft inderdaad dat erfgoed mooi moet zijn, en dus denkt men vaak aan kerken en kastelen’, aldus Januarius. ‘Toch moeten we ook ons industrieel verleden bekijken. Anders begrijpen we niet waar we vandaag staan en hoe we leven. De industriële revolutie heeft de samenleving volledig omgegooid en de consumptiemaatschappij mogelijk gemaakt. Hoe we vandaag leven en werken is een gevolg van allerlei technologische ontwikkelingen. We willen de industriële geschiedenis niet ophemelen, maar wel verschillende verhalen laten horen. Want ja, industrie heeft ook veel miserie met zich meegebracht, gaande van milieuvervuiling tot grote sociale mistoestanden.’
Over de schoonheid van die industriële relicten valt te discussiëren, maar hun maatschappelijk en historisch belang staat buiten kijf.
Adriaan Linters beaamt. Hij is historicus en voorzitter van VVIA, de Vlaamse Vereniging voor Industriële Archeologie, een organisatie van vrijwilligers met een hart voor industrieel erfgoed. De organisatie werd in 1978 opgericht als een van de eerste burgerorganisaties van het Europese vasteland die zich met industrieel erfgoed bezighouden. Ze willen de industriële relicten in de kijker zetten, al beseffen zij eveneens dat de industrialisering ook negatieve gevolgen had. ‘Je mag niet wegsteken dat er problemen waren’, zegt Linters. ‘Rond 1850 klaagde de bisschop van Gent al over de rook en de stank. Gezelle schreef dat de lucht en het water vervuild waren. Dat was (en is) de realiteit. Langs de andere kant: er waren geen alternatieven. Om de productie in bijvoorbeeld de textielfabrieken te verhogen, waren machines nodig. De waterkracht van de molens was niet voldoende om al die machines te laten draaien, dus wat moest men doen? Wie niet industrialiseerde, verloor van de concurrentie in binnen- en buitenland.'
Toeleverancier van Brussel
Industrieel erfgoed vind je overal in ons land, van kleinschalige sites in eerdere landelijke gemeenten tot imposante mastodonten aan de rand of zelfs in het centrum van de steden. Onze regio telt enkele industriële sites met (inter) nationale naam en faam, zoals Renault Vilvoorde, maar ook heel streekgebonden industrie, zoals de geuzestekerijen in de Zennevallei. Er zijn ook indirecte sporen van de industrialisering, zoals arbeiderswoningen, badhuizen of de industriële spoorlijnen in de kanaalzone.
‘In de Rand was er veel industrie langs het kanaal’, vertelt Linters. ‘Maalderijen bijvoorbeeld. In Vilvoorde en omgeving stonden enkele grote graanmolens. Vanaf 1870 werd graan uit Amerika ingevoerd. Dat was goedkoper en had een betere bakkwaliteit. Via binnenschepen werd het vanuit de haven van Antwerpen naar de Rand gebracht. De nabijheid van de hoofdstad was bepalend voor de industrialisering van de regio. De Rand was toeleverancier van Brussel. Het graan werd verwerkt om brood te maken voor de Brusselaars. Het is ook geen toeval dat de papierindustrie zich ontwikkelde in de zuidrand van Brussel, want voor de bureaucratie van de hoofdstad was veel papier nodig. In Zaventem was er een leerlooierij, voor het leger maar ook voor de luxegoederen van de Brusselse elite. En de brouwerijen die in Brussel gevestigd waren, konden lang niet voldoen aan de vraag in de stad. Zodoende ontstonden ook in de Rand vele brouwerijen. Sommige kleinschalig, andere groeiden uit tot grote spelers die zelfs naar het buitenland exporteerden, en dat in sommige gevallen nog steeds doen.’
‘Opmerkelijk aan het industrieel erfgoed in ons land is de diversiteit’, gaat Januarius verder. ‘Hoewel bepaalde regio’s wel specifieke industrie hadden – denk aan de mijnbouw in Limburg of de steenbakkerijen in de Rupelstreek – is er niet één dominante sector in ons land. Ook in de Rand rond Brussel vind je die grote verscheidenheid terug.’
Kasteel boven fabriek
Over de schoonheid van die industriële relicten valt te discussiëren, maar hun maatschappelijk en historisch belang staat buiten kijf. Toch wordt industrieel erfgoed doorgaans stiefmoederlijk behandeld. ‘Ik ben er nu vijftig jaar mee bezig en nog steeds zie ik dat wanneer de keuze moet worden gemaakt tussen investeren in een kasteel en investeren in een oude fabriek, er altijd wordt gekozen voor het kasteel’, zegt Linters. ‘Adellijk en religieus erfgoed krijgt altijd meer aandacht. Ten onrechte. Ik bekijk het als historicus. In de 19e eeuw werd het leven van de meeste mensen meer bepaald door de fabriek dan door de kerk. Ze leefden op het ritme van de fabriek. Sinds het einde van de 18e eeuw deden nieuwe technieken hun intrede die het leven sterk hebben veranderd.’
Bewaren of niet?
Wat moet met al die gebouwen en terreinen gebeuren? Sommige zijn zodanig vervallen of vervuild dat er niet zo veel mee kan worden gedaan, maar als de sites ongemoeid worden gelaten, vervallen ze snel tot stadskankers. ‘Niet zomaar elke fabriek of eender welke machine is erfgoed en moet dus koste wat het kost bewaard blijven’, zegt Januarius. ‘Er zijn een aantal waarderingscriteria. We kijken naar de maatschappelijke, cultuurhistorische of technische waarde. Daarnaast kijken we ook of er een gemeenschap bestaat rond het erfgoed en naar hoe zeldzaam iets is. Het is niet altijd zinvol om alles in vier- of vijfvoud te hebben. Je kunt niet alles bewaren.’
Oude industriesites liggen vaak gunstig, ofwel in de stadscentra ofwel net aan de rand. In een tijd waarin bouwgrond schaars is, zijn zulke terreinen gegeerd, zowel door projectontwikkelaars als lokale overheden. Veel fabrieken werden de laatste jaren omgebouwd tot lofts en appartementen. ‘Ik heb daar een dubbel gevoel bij’, zegt Januarius. ‘Natuurlijk moet of kan niet elke herbestemming een cultureel project zijn. Wel is het soms nodig om de situatie beter te onderzoeken. Vaak gaat het te snel. In het buitenland laten ze oude industriële sites soms gewoon voor wat ze zijn, en gaat de natuur haar gang. Dat is veel makkelijker als er geen mensen in de buurt wonen. In ons dichtbevolkte land ligt dat moeilijker. Als je wil inzetten op leefbaarheid heb je vaak geen andere keuze dan industriële sites te ontmantelen en te saneren.’
Misschien dat niet elke voormalige industriesite bewaard kan blijven, maar dat neemt niet weg dat industrieel erfgoed wat hoger op de agenda mag komen. Linters: ‘Als ik één aanbeveling zou mogen doen, dan is het dat er meer ondersteuning komt voor vrijwilligers die ideeën over erfgoed hebben. Niet alleen financieel, ook administratief. Er zijn zoveel regels. Mensen haken af omdat ze door de bomen het bos niet meer zien. Dat is jammer, want zo gaan creatieve talenten verloren.