01 jun '21

Brüsseler Ring

6764
door Koen Demarsin
In de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog kreeg Brussel haar eerste betonnen ring. Geen wegen die het verkeer vlotter moest laten stromen, maar een hindernis van bunkers rond de hoofdstad die de opmars van Duitse troepen moest tegenhouden. Vandaag staan de meeste bunkers er nog steeds.

De dood van de meeste koeien is zelden heroïsch. Vaak eindigt hun leven na een passage langs het slachthuis koud en in stukken op de toonbank van de dorpsslager. Niet zo voor de koe die op een lentedag in 1940 in de Roosdaalse deelgemeente Pamel nietsvermoedend haar hongerige magen wou vullen. Deze koe was bijzonder, althans haar dood was dat. Ze was wellicht het eerste slachtoffer van de Tweede Wereldoorlog, en dat nog voor de Duitse troepen op 10 mei 1940 de grens met ons land overstaken. Op een niet nader bepaalde lentedag legde zij het loodje. Letterlijk. De reden was opmerkelijk: een dosis nieuwsgierigheid en een lik te veel. Nieuwsgierigheid kan dodelijk zijn voor dieren.

De dood van de Pamelse koe was vooral het tragische bewijs van vakkundigheid. Wat het arme dier wellicht voor fris gras aanzag, was giftige ijzerhoudende verf die was aangebracht op een metalen hek of muur. De getuigenissen hierover zijn onduidelijk. Dat obstakel stond er niet zomaar. Het was een deel van een heel verdedigingswerk dat de Belgische overheid aan het einde van de woelige jaren 30 liet bouwen met als doel een halt toe te roepen aan buitenlandse aanvallers voor wie de onafhankelijkheid van het kleine België geen heilig goed was. De politieke toestand van Europa was explosief en de tijden onzeker. Als zelfs de koe van dichtbij om de tuin te leiden was, dan zeker een aanstormend leger op afstand. Pamel was er klaar voor. Brussel kon verdedigd worden.

IJzeren muur

Niet alleen Pamel was er klaar voor. Ook Kester, Halle, Eigenbrakel, Leuven, Haacht, Tildonk, Mechelen en Koningshooikt stonden hun hoofdstad bij. Overal bouwde het leger verdedigingsbunkers. Eén grote lijn bunkers tussen Koningshooikt en Waver en van daaruit met een grote boog onder het Zoniënwoud door het Pajottenland naar Ninove. Voor die betonnen verdedigingslijn lag in de richting van de vijand nog een lint van obstakels die bestond uit kanalen, moerassen, loopgraven, spoorwegbermen en vooral kilometerslange metalen versperringen die oprukkende tanks en voettroepen tot staan moesten brengen. Achter de bunkerlijn lag tussen Koningshooikt en Waver een telefoonnetwerk met regelmatig en op strategische punten kleinere bunkers van waaruit de verdedigende soldaten elkaar op de hoogte konden houden. Ze liepen diep het land in tot in Vossem, Overijse of Huldenberg, waardoor de hele verdedigingslinie op sommige plaatsen tot 8 km breed was. Zo kreeg Brussel een hedendaags pantser, gewapend uit beton en ijzer, aangepast aan de dreiging van de 20e eeuw.

De KW-lijn moest de Duitse inval uit het oosten tegenhouden of vertragen. Verschillende bunkers ervan kan je vandaag nog steeds zien.

Althans, zo dachten de Duitse troepen erover toen zij vanaf 10 mei 1940 het land bezetten en er een weg doorheen zochten. Ze gaven het verdedigingswerk ook een naam: Brüsseler Ring. De plaatselijke bevolking zag het evenwel anders. Dit was geen ring, maar een sterke ‘ijzeren muur’ gebouwd tegen een aanval uit het oosten. Brussel was zelfs helemaal niet het doel van de verdediging. De hoofdas tussen Koningshooikt en Waver was een verticale verdedigingslijn gespannen tussen de belangrijke strategische fortengordels van Antwerpen en Namen en was als ‘hoofdweerstandsstelling’ van het land belast met de zware opdracht om Duitse invallen uit het oosten tegen te houden of op zijn minst te vertragen. Deze ‘KW-lijn’ (Koningshooikt-Waver) deelde zo het land in twee delen: een beter te verdedigen westelijke sector en een meer open oostelijke sector die sneller opgegeven zou worden. Het stuk tussen Ninove en Waver was als aftakking van de hoofdas duidelijk minder sterk. Hier deden geen honderden bunkers in een dubbele lijn achter elkaar het werk, maar zette men vooral in op een versterking van strategische kruispunten en dorpen. In theorie kon de dreiging ook uit Frankrijk komen, maar de bouw maakt duidelijk dat niemand hier echt geloof aan hechtte. Het fragiele politieke evenwicht en de Belgische neutraliteit op dat moment had zo zijn prijskaartje.

De Duitse troepen zochten hun weg door en langs de linie heen. In Wijgmaal doorbraken ze na gevechten de verdedigingslijn bij de brug over het kanaal tussen Leuven en Mechelen, maar de echte doorbraak forceerden ze vooral in Noord-Frankrijk bij Sedan. Omdat ook Nederland zich had overgegeven, dreigden de Britse, Franse en Belgische legers die de lijn verdedigden, omsingeld te raken. Ze zagen zich dan ook gedwongen om zich op 16 mei terug te trekken richting hun laatste toevluchtsoord in ons land: het versterkte ‘Nationaal Reduit’ van Gent.

Deze KW-linie was de eerste ijzeren muur die Duitsland trotseerde. Toen zijn troepen deze hindernis in snel tempo achter zich liet, begon de oorlog in het westen pas echt. Maar het land zou er een zware tol voor betalen. Amper tien jaar later tekenden zich de contouren af van een veel groter IJzeren Gordijn, de Innerdeutsche Grenze, waarvan niet alleen Duitsland, maar heel Europa nog decennia zou afzien. Maar dat wisten de Europese naties op ramkoers toen nog niet.

Hinderpalen

De aanvallers zetten in het zuiden hun opmars verder en lieten de bunkerlijn grotendeels ongemoeid. De dorpen langs de lijn bleven bij de inval veelal gespaard. De confrontaties die er waren, vonden vooral tussen Leuven en Waver plaats. Hier was de schade aan de omgeving en het aantal slachtoffers dan ook het grootst. Maar doordat de dorpen in de omgeving van de lijn geëvacueerd waren en de grote slag in ons land uitbleef, was de schade al bij al beperkt. Eén keer België volledig ingenomen was, ontmantelde het Duitse leger de hindernissen, waaronder de zware ijzeren Cointet-elementen (zware stalen hekken van drie meter breed en twee meter hoog op rollen, n.v.d.r.). Deze grote hekkens die in staat waren om tanks tegen te houden, bewezen in die mate hun nut dat het Duitse leger ze opnieuw opstelde, maar dan als verdediging tegen mogelijke geallieerde aanvallen, bijvoorbeeld op de stranden van Normandië.

De bunkers afbreken was minder eenvoudig en daarom werden ze meestal dichtgemetseld. Zo bleven ze vaak decennia lang staan. Waar ze zichtbaar zijn, staan ze soms opvallend zichtbaar en weinig subtiel in het landschap, wat vreemd is omdat ze net onzichtbaar moesten blijven door op te gaan in hun omgeving. Het versieren van de bunkers was een creatieve verdwijnoefening. De betonnen bouwsels werden gedrapeerd met camouflagenetten, met baksteen en een pannendak als huis vermomd of beschilderd als winkel of met een boomstructuur om op te gaan in het achterliggende dorp of bos. Vandaag zijn ze vaak opvallend zichtbaar in hun betonnen naaktheid, ontdaan van een verbergend omhulsel en beschermende muur van ijzeren hekkens en ankerpalen. Zo legde de tijd hun essentie bloot.

De lage ankerpalen waaraan de grote Cointetelementen gebonden waren, hadden minder geluk. Minder weerbarstig dan de bunkers lieten eigenaren en overheden ze vaker verwijderen. Waar ze her en der nog verloren opgesteld staan langs wegkanten of in velden, zijn ze een aanduiding waar de ijzeren muur ooit liep. Voor wie het nog weet.

(On)aangepast gebruik

Zo bleven ze vaak decennia lang staan, soms verloren, soms hergebruikt. Soms zijn ze onopvallend, opgeslokt in wijken, overgroeid door hagen, verborgen achter poorten of verloren op stukken braakland. Soms staan ze prominent op een heuvel en ongemakkelijk in de weg voor de boeren die hun land bewerken. Voor wie geen fortuin te veel heeft om de gewapende constructies af te laten breken, is de alternatieve oplossing eenvoudig: eromheen, er bovenop, verbergen of creatief hergebruiken bijvoorbeeld als tuinhuis, duivenkot, of zelfs als koelkast.

Vandaag zijn de bunkers meer dan eens een thuis voor nieuwe bewoners. Waar de omgeving geschikt is, vinden vleermuizen er een koele thuis. De donkere ruimtes met frisse en constante temperatuur van de binnenruimtes, maakt het leven er voor hen aangenaam. In Halle en in het Dijleland zorgen een lokale werkgroep en het plaatselijke Regionaal Landschap ervoor dat dieren er ongestoord kunnen wonen. Zo zorgen deze schuilplaatsen zo’n 80 jaar na de dood van de Pamelse koe vandaag voor leven. Misschien wordt haar dood daardoor iets minder zinloos.

 Heb jij een getuigenis over de bunkers of de ijzeren muur rond Brussel? Heb je misschien een voorwerp dat ermee te maken heeft? Of heb je foto’s waarop de bunkerlijn te zien is? Laat het ons weten: randkrant@derand.be