01 mrt '21

Gewoon een Vlaamse jongen

10834
door Anne Peeters
Ben je met een naam als Mahdi, een Irakese vader en een Vlaamse moeder en met woonplaats Vilvoorde, een van de meest gediversifieerde gemeenten uit de Vlaamse Rand, voorbestemd om staatsecretaris voor Asiel en Migratie te worden? Sammy Mahdi (32) denkt van niet.

Hij wil niet het verschil maken met zijn achternaam, wel met de professionalisering van het asielbeleid.

Hoe belangrijk zijn jouw persoonlijke profiel en je eigen ervaringen voor deze politieke functie?

‘In alle eerlijkheid: ik vind het persoonlijke niet zo relevant. Ja, ik heb toevallig een moeder wiens ouders geëmigreerd zijn uit Oost-Vlaanderen naar Brussel en een vader die geëmigreerd is vanuit Irak, ook naar Brussel. Ikzelf ben dan weer van Brussel naar de Vlaamse Rand geëmigreerd. Da’s waar, maar ik ben ook maar gewoon een Vlaamse jongen. Zo voel ik me toch. Ik heb niet de indruk dat het parcours van mijn vader bepaalt hoe ik in het leven sta. Het zorgt er wel voor dat bepaalde mensen soms associaties maken: Oei, da’s iemand met een migratie-achtergrond! Die gaat hier iedereen binnen laten! Terwijl de mensen die me goed kennen, weten dat ik sta voor een humaan maar kordaat asielbeleid dat vooral beter georganiseerd moet zijn voor gecontroleerde migratie. Ik heb drie en half jaar de tijd om duidelijk te maken wie ik ben en waar ik voor sta.’

Waarom ben je bij CD&V terecht gekomen?

‘Omdat het de partij is die me het minst frustreert. Dat klinkt misschien negatief, maar dat is het allerminst. Alle andere partijen denken te dogmatisch: ze hebben altijd nood aan minder of meer overheid, meer Vlaanderen of meer België,… terwijl ze weinig oog hebben voor wat er leeft op het terrein zelf, op basis van wat de mensen zelf doen. Het participatieve model van CD&V heeft me overtuigd. Ik dacht: ook al draagt die partij soms ook onzin uit, dat is dan toch minder dan de rest. Daarnaast denk ik dat onze samenleving nood heeft aan een centrumpartij, een partij met aandacht voor iedereen. Een partij die probeert op een of andere manier goed te doen voor de hele samenleving, niet voor een enkele groep, net zoals je als vader of moeder goed probeert te zijn voor al je kinderen. In de gepolariseerde wereld waarin we vandaag leven is dat meer dan ooit nodig. In een wereld van Trump en Poetin, hebben we nood aan meer Barack Obama. Ik probeer met liefde de Barack Obama van den Aldi te zijn. Jezelf relativeren, dat is iets waar Vlaams-Brabanders goed in zijn.’

Je beschouwt jezelf meer Vlaams-Brabander dan Brusselaar? In 2017 ben je bewust van Brussel naar Vilvoorde verhuisd. Was dat een partijpolitieke zet? Je werd toen ook direct voorzitter van de plaatselijke CD&V-afdeling.

‘Dat zijn twee vragen. Eerst een antwoord op de politieke vraag. In Brussel als Nederlandstalige aan politiek doen, is niet eenvoudig omdat je publiek voor het grote deel Franstalig is. Dat maakt het moeilijk om dingen in beweging te krijgen als hele kleine gemeenschap binnen Brussel. In Vlaams-Brabant aan politiek doen, maakt dat je veel meer mensen kan bereiken en meer het verschil kan maken.

‘Waarom ik bij CD&V terecht ben gekomen? Omdat het de partij is die me het minst frustreert.

Dat brengt mij tot het tweede punt: het belang om als Nederlandstalige in Vlaams-Brabant de diversiteit die er is te omarmen zónder het belang van het Nederlands te minimaliseren of te ontkennen. Zeker in de Rand. Het is belangrijk om het belang van het Nederlands te beschermen. Ik ben tweetalig opgevoed, maar als ik naar de dokter ga, wil ik toch graag in het Nederlands mijn probleem kunnen uitleggen. Nederlands is mijn moedertaal, de taal waarin ik naar school ben geweest. Zorgen dat mensen zichzelf kunnen zijn, maar dat er ook nog altijd een sterke band is met de Nederlandse taal, is van groot belang om in de Rand te vermijden wat er met Brussel is gebeurd. Dat is een gewest dat in de regels tweetalig is, maar in de feiten te vaak eentalig en dat is problematisch.

Hoe zie jij je rol als staatssecretaris van Asiel en Migratie? Wat kan je op 3,5 jaar doen?

‘Er moet heel veel gebeuren. Drie dingen zijn belangrijk voor mij. Eerst en vooral wil ik meer duidelijkheid in het opvangbeleid. De laatste jaren is er een jojo-beleid gevoerd: asielcentra werden aan de lopende band geopend en gesloten. Lokale besturen – en ook de bevolking – begrijpen niet wat er aan het gebeuren is. En ze hebben gelijk, want het is voor een stuk amateurisme. Of toch een gebrek aan visie op lange termijn. Twee: de procedures moeten veel korter. En daarvoor moet je investeren in personeel, zodat alle dossiers sneller behandeld worden. Hoe sneller dat kan, hoe sneller mensen uit opvangcentra kunnen en hoe minder capaciteit je nodig hebt. En drie: zorg voor meer duidelijkheid in de visie van de asielprocedures. Een duidelijk migratiewetboek moet ervoor zorgen dat er geen beroep na beroep na beroep meer mogelijk is.’

Hoe kijk je aan tegen de gigantische vluchtelingenstroom in de wereld?

‘Het is natuurlijk frustrerend dat ik voor mijn beleid voor een groot deel afhankelijk ben van de wereldpolitiek. Als er een oorlog uitbreekt tussen Eritrea en Somalië, dan kan het zijn dat er een extra vluchtelingenstroom op gang komt, nog groter dan vandaag. Dat maakt dat we daar internationaal over moeten nadenken. Ons internationaal beleid en ons handelsbeleid moet daar rekening mee houden. Geen enkel departement is zo afhankelijk van internationale relaties als asiel en migratie. Samenwerking is de enige manier om daar een beetje vat op te krijgen.

In je beleidsverklaring pleit je voor een betere samenwerking met lokale besturen, om frustratie en angst over het asielbeleid, de opvang van vluchtelingen in de gemeenten en de tegenstand tegen (het openen van) asielcentra weg te nemen. Hoe zie je dat concreet?

‘Wat moeten we allemaal doen? Ten eerste moet er een draaiboek komen voor lokale besturen, hoe gaan ze met een en ander om? Twee: er moet voldoende buffercapaciteit zijn, zodat we geen onduidelijkheid meer hebben waar er weer eens in zeven haasten opvangplaatsen gecreëerd kunnen worden. Buffercapaciteiten zijn ruimtes die je kan invullen in tijden van crisis, maar die je ook een andere invulling kan geven, bijvoorbeeld voor thuiswerkbegeleiding, de jeugdbeweging, activiteiten van Okra,… Dat zorgt voor de nodige flexibiliteit zonder dat je grote opvangcentra of zelfs opvangkampen voor duizend mensen nodig hebt. En drie: we gaan een enquête doen bij alle burgemeesters van gemeenten die een asielcentrum hebben of gehad hebben. Om te vragen wat er allemaal fout is gegaan. Wat kunnen we beter doen? Welke organisatie is er nodig? En wat doen we goed? Er zijn nu al lokale besturen die interessante, goedlopende projecten hebben rond integratie tussen asielzoekers en de lokale bevolking. Hoe versterk je die band? Hoe organiseer je dat op een goede manier? We moeten echt met elkaar leren leven.’

Waar wil je in de invulling van jouw mandaat de focus op leggen?

‘Da’s moeilijk omdat er heel veel moet gebeuren. Het is verschrikkelijk om vast te stellen, maar het asielbeleid heeft echt nood aan professionalisering. Bij de Raad voor Vreemdelingenbetwisting werken ze vandaag nog met een fax. Dat is tekenend voor het feit dat er vanuit de politiek veel te weinig is gedaan om het beleid goed te organiseren. Er is veel over geklaagd, maar de bereidheid om er nu iets aan te doen is heel erg nodig. Dat is zo’n grote taak dat ik niet goed weet waar te beginnen. Het terugkeerbeleid moet uiteraard beter, slechts 18% van de mensen die moeten terugkeren doet dat ook effectief. Daar moeten we in investeren, maar ook in de integratie van mensen die hier toekomen en die wel mogen blijven. Ze moeten sneller aan het werk geraken, sneller integreren. We hebben hierover net een punt besproken op de ministerraad dat ook in mijn beleidsverklaring stond: de oprichting van de interministeriële conferentie waar we ervoor moeten zorgen dat we samenwerken met de regio’s om de uitdagingen samen aan te pakken. Er ligt veel werk op de plank. Ik wil eigenlijk niet kiezen tussen prioriteiten, maar wel heel hard werken aan de professionalisering van het asielbeleid.’