Mariënstijl
De meest karakteristieke villa’s dateren uit de periode van het Interbellum. Na WO I hadden druiventelers, die eertijds als dagloner werkten, voldoende verdiend om zelf een ruime, luxueuze woning te bouwen. Spilfiguur was Charles Mariën.
Als zoon van de uitbater van een houtzagerij ging hij in Brussel architectuur studeren en maakte hij studiereizen naar Nederland, waar hij geïnspireerd werd door de Amsterdamse School. Hij nam het houtverwerkingsbedrijf van zijn vader over en ging rond 1925 aan de slag als architect.
Zijn ontwerpen hadden een eigen stijl, waarbij veel houtwerk geïntegreerd werd. Een nieuwe, typische Hoeilaartse architectuur zag het daglicht. Al snel namen aannemers en serristen zijn ontwerpen over en bouwden soortgelijke villa’s. Een plan door een erkend architect was in die tijd immers niet vereist.
Zo verrezen soms bijna identieke villa’s. Villa Charliers (1924) in Overijse, ontworpen door Mariën zelf, is een typische Mariënvilla en beschermd erfgoed. Het kubieke basisvolume krijgt finesse door het leien mansardedak met dwarse topgevels en in- en uitspringende gevels.
De loggia en het balkon in wit houtwerk, de fijne indelingen in het raamwerk, de ovaalvormige oculi, de witte houten dakkraag, de afwisseling van de rode baksteengevel met het witte pleisterwerk voor de verdieping geven deze villa de speelse lichtheid en weelderigheid die deze architectuur kenmerken.