Verbeelding als wapen
tegen de werkelijkheid
Bij het zien van je beelden is de link met de oude meesters Bruegel en Bosch snel gelegd.
‘Fijn, maar dat is te veel eer. Ik ga mijn eigen, unieke weg. Ik heb altijd heel persoonlijk gewerkt. Voor mij moet kunst uit het diepste van mezelf komen, authentiek zijn. Ik weiger te werken in functie van de conventies van de kunstdictaten. Toen ik op de lagere school zat, hing er bij mijn grootouders een reproductie van Bruegel. Dat werk fascineerde mij. De wereld van Bruegel is zo diepmenselijk en fantastisch dat hij de tijd overstijgt.’
In Duisburg heb je je eigen wereld gemodelleerd, een soort Alice in Wonderland.
‘Met het beeldenpark wilde ik een plek creëren waarin je ronddwaalt als in een droom. Je komt allerlei figuren tegen: olifanten, koeien, ooievaars, krokodillen, pinguïns. De beelden verrassen, vertellen elk een verhaal, iedere bezoeker interpreteert het op zijn manier. Ik werk ruimtelijk. Vanuit elk gezichtsstandpunt krijg je een ander verhaal. Kinderen die hier komen, trekken hun ogen wijd open. Ze vervelen zich geen seconde en hebben honderden opmerkingen. Volwassenen ontdekken de dubbele bodems en knipogen. Dat is de kracht van het beeldhouwen: het is een universele taal.’
De wandeling eindigt bij een apocalyptische opmars.
‘De eerste schetsen hiervoor maakte ik begin jaren 80. De afgelopen zeven jaar heb ik als een gek gewerkt om het te finaliseren. Een veertien meter lange stoet van mensen en dieren uit alle tijden en beschavingen, die samen optrekken om de vuurtoren, baken van licht en redding, neer te halen.’
‘Op en top de wereldgeschiedenis. Kijk naar wat er nu allemaal gebeurt. De opmars bestaat uit aparte configuraties van verschillende beschavingen, religies, waar je telkens hetzelfde ziet: misbruik, overdaad, hebzucht, geweld. Aan de staart of start van de stoet heb je een tafereel uit de oudste Aziatische cultuur, waar de gewone man met zijn gezin wordt berecht door gruwelijke rechters. Hetzelfde gebeurt in de wagen van de Inquisitie. We zien Christus als een carnavalsfiguur, de roetsjbaan van het communisme met de idealist Lenin voorop, die de te volgen weg toont en achteraan Stalin in dezelfde pose, met een revolver in de hand waarmee hij zijn eigen burgers liquideert, daartussen figureren Russische acrobaten en atleten. Alles wat je ziet, zijn historische taferelen en ordinaire, dagelijkse taferelen die direct worden vergeten, alsof het de normale gang van zaken is. Dat choqueert mij.’
Een ding hebben alle figuren gemeen: ze hekelen de platvloersheid, wreedheid, corruptie en wandaden. Is de mens in wezen kwaadaardig?
‘Ja en nee. De geschiedenis leert ons dat, in om het even welke cultuur, godsdienst of maatschappij, de mens hetzelfde is. Het begint bij de idealist-utopist met idealen en inzichten, de wereldverbeteraars. Van zodra zich een systeem, een hiërarchie heeft geïnstalleerd, komen de profiteurs en de onderdrukkers die de ideologieën of godsdiensten misbruiken. Zo gaat het al de hele geschiedenis.’ Is er dan nergens een lichtpunt? ‘Toch wel: op een dunne tak die uit de vuurtoren steekt, zit, als tegengewicht voor veertien meter kwaadaardige waanzin een heel klein, fragiel beeldje van twaalf centimeter, het uiltje van de wijsheid. Ik weet niet wat er gaat gebeuren, de hoop is minuscuul, maar hij bestaat.’
Ondanks de geladenheid is je werk niet zwaarwichtig of deprimerend. Als toeschouwer ben je verblijd door een verrassend soort surrealisme.
‘Al die menselijke negatieve energie zet ik om in een plezierige grote surrealistische carnavalsstoet waarin de gruwelijkheden op een komische, groteske manier worden voorgesteld. Heel mijn werk is doorspekt met knipogen en humor. Ik overdrijf, zodat, als je een en ander zo uitvergroot ziet, je je er direct van wil distantiëren. In feite zijn dit en veel van mijn andere werken vredesbeelden. Ik probeer de goede waarden te stimuleren, dat is mijn levensdoel. Ik ben een echte pacifist.’