01 nov '16

Happy endings
met een angeltje’ 

10296
door Ines Minten
Ze zijn allebei geboren in Halle. Ze liepen jaren op dezelfde speelplaats rond. Nu schrijven ze misdaadromans. Toch zijn de verschillen opvallender dan de overeenkomsten. Patrick De Bruyn en Jos Pierreux over hun auteurschap.

Allebei uit Halle, maar voorts hebben we altijd zo’n beetje rond de stad gezworven’, zegt Jos Pierreux. ‘Patrick heeft lang in Dworp gewoond en is nu teruggekeerd naar Sint-Rochus bij Halle. Ik woonde vroeger in Pepingen, nu half in Halle, half in Knokke. Maar we kennen elkaar al lang, want we gingen naar dezelfde school. Patrick is ouder dan ik, dat zie je hè.’ Het grapje wordt hoofdschuddend ontvangen aan de andere kant van de tafel. ‘Ik ben twee jaar ouder’, zegt Patrick De Bruyn met een glimlachje.

UNIVERSEEL VERSUS SPECIFIEK

Veel mensen gaan ervan uit dat De Bruyns boeken zich in Halle afspelen. ‘Dat is niet zo. Ik heb ooit maar één boek over een specifieke plek geschreven. De andere kunnen zich overal afspelen, je zult er nooit straat- of plaatsnamen in aantreffen. Als ik het heb over een sasbrug of een sluis zullen mensen die Halle kennen er wellicht specifieke plaatsen in herkennen. Maar dat geldt even goed voor iemand uit de buurt van Bornem, bijvoorbeeld. Ik mijd het bewust om zo specifiek te zijn, omdat ik wil schrijven over dingen die iedereen kunnen overkomen, waar dan ook. Om diezelfde reden laat ik gedetailleerde beschrijvingen van personages achterwege: je zult bij mij zelden lezen of een vrouwelijk personage blond of bruin haar heeft. Ik laat het liever aan de lezer om zulke dingen in te vullen volgens zijn eigen smaak en fantasie.’

Pierreux ziet en doet het anders. De meeste boeken die hij schrijft, vormen een reeks rond het personage Luk Borré, een politie-inspecteur die ‘aangespoeld’ is in Knokke. ‘De badstad speelt een rol in mijn drama’, zegt hij. ‘Knokke is dan ook een stad die bij iedereen een belletje doet rinkelen. Positief of negatief, iedereen heeft er wel zijn ideeën over. Eerlijk? Ik ben daarmee begonnen uit gemakzucht. Ik ken zelf het noorden uit het westen niet, dus ik denk absoluut niet graag fictieve stadsplannen uit. Daarom heb ik een stad gekozen waar ik de weg ken, dan was ik daar alvast vanaf.’ Ook met zijn personages houdt Pierreux zich minder op de vlakte dan De Bruyn. ‘Ik laat bestaande mensen model staan. Niemand heeft zichzelf al ooit herkend, want ik vul iemands uiterlijk bijvoor- beeld aan met een compleet andere persoon- lijkheid.’ Het gaat ook niet altijd om personen uit zijn onmiddellijk omgeving. Voor een van zijn personages staat bijvoorbeeld een vrouw model die hij niet persoonlijk kent, maar wel om de zoveel tijd eens voorbij ziet wandelen. ‘Op een dag meet ze zich een totaal andere look aan, ik zie dat en denk: genoteerd! En ik neem het mee in mijn volgende roman.’

DICHTBIJ EN CONFRONTEREND

Zowel De Bruyn als Pierreux hebben een nieuw boek in de pijplijn zitten. Dat van De Bruyn verschijnt in de loop van november. Het zal Nachtmerrie heten en is het vervolg op zijn roman Slaapwel uit 2015. ‘Slaapwel gaat over een tachtiger die zich laat pluimen door een fortuinjaagster’, legt hij uit. ‘Pas helemaal op het eind van het verhaal wordt duidelijk dat er wel eens moord in het spel zou kunnen zijn. De kinderen van de man weten van niks, zelfs niet dat hun vader een verhouding met die vrouw heeft gehad. Het boek eindigt met de ontred-dering van de familie en daarop ga ik door in Nachtmerrie. De familie vraagt zich af wat er nu eigenlijk precies is gebeurd en wat ze allemaal niet hebben opgemerkt.’ De roman had al even in de rekken moeten liggen, maar vroeg om uitstel. ‘Ik heb het personage gebaseerd op mijn eigen vader’, vertelt De Bruyn. Net zoals meneer Adam in de romans was hij in de laatste jaren van zijn leven betrokken bij enkele bizarre ongevallen en bleek hij fortuinjaagsters tegen het lijf te zijn gelopen. Echt biografische romans zijn Slaapwel en Nachtmerrie niet geworden, maar het uitgangspunt berust wel degelijk op waargebeurde feiten. De Bruyn, die psycholoog is van opleiding en sowieso bekendstaat om de meer emotionele en psy- chologische inslag van zijn boeken, graaft in deze twee nog iets dieper. ‘Vooral Nachtmerrie komt door die persoonlijke elementen soms heel dichtbij en was daardoor behoorlijk confronterend om te schrijven. Vandaar dat ik er iets langer over heb gedaan.’

'Soms komen persoonlijke elementen heel dichtbij. Dan is schrijven confronterend.'

DE WERELD VAN DE KUNST

Pierreux sleutelt intussen aan de laatste details van zijn eigen nieuwe misdaadroman. ‘We zijn bezig met de cover, we discussiëren over de laatste details. We moeten de definitieve titel nog kiezen, maar in grote lijnen is hij af. Hij zal ergens in het voorjaar verschijnen.’ Voor de gelegenheid dropt de auteur zijn inspecteur in de wereld van de hedendaagse kunst. ‘Ik hang mijn boeken graag op aan een specifiek onderwerp waar ik mezelf graag eens een jaar in wil onderdompelen. Daar confronteer ik mijn personage dan mee.

Knokke staat bekend om zijn vele galeries, dus het onderwerp paste perfect in de setting. En moderne kunst fascineert me al lang. Wie bepaalt bijvoorbeeld dat dit werk een miljoen waard is en dat andere bijna niks? Dat vind ik intrigerende vragen.’

Pierreux en De Bruyn zijn geen personageslachters. Ze houden niet van boeken waarin op elke bladzijde een lijk valt. ‘Ik hou meer van de onderhuidse spanning’, verklaart Pierreux. ‘Net als in de boeken van Patrick vallen er bij mij opvallend weinig doden. Ik denk dat wij allebei zo’n beetje de grenzen aftasten tussen het misdaadgenre en de gewone roman.

Vandaar dat ik er ook altijd op sta dat de cover van het boek ‘misdaadroman’ vermeldt en niet ‘thriller’. Ik kies een onderwerp, schrijf daar een roman over en steek er dan ergens een misdaad in. De misdaad is het geraamte waar ik als auteur almaar bijkomende laagjes over hang: je kleedt het stelselmatig aan.'

VERTELLEN ALS DE MEESTER SLAAPT…

‘Ik heb altijd geschreven. Van kleins af. Jij toch ook?’, vraagt Pierreux aan zijn collega. ‘Ik ging naar de lagere school in Pepingen en vijf van de zes jaren kreeg ik er les van dezelfde, bijzondere meester. Hij was nogal fysiek aangelegd’, zegt hij, en hij mept ter verduidelijking met zijn hand in de lucht. ‘Bovendien dronk hij veel. In die tijd moesten we ook nog op zaterdag naar school en les- geven na een zware vrijdagavond was lastig voor die man. Hij loste het op door mij voor de klas te roepen om te komen vertellen wat ik zoal gelezen had.’ Zeker in het eerste leerjaar viel daar nog niet zoveel over te zeggen en dus sloeg de kleine Pierreux aan het fantaseren. ‘Ik vertelde de hele voormiddag en praatte alleen wat stiller als ik zag dat de meester in slaap was gevallen’, lacht hij. ‘Mijn vriendjes spoorden me aan om die verhalen op te schrijven. Zo is het begonnen.’

De Bruyn: ‘En dan doe je al eens mee aan een opstelwedstrijd en dat soort toestanden. Toen ik een jaar of 18-19 was, heb ik mijn eerste boek geschreven voor de prijs van het beste jeugdboek. Ik kreeg een aanmoedigingsprijs. Daarna heb ik 20 jaar gezwegen. Ik trouwde, kreeg kinderen; huisje, tuintje, de hele boetiek. En dat volgende boek dat ik zo graag wilde schrijven, schoof ik almaar voor me uit. Tot ik me dan eindelijk aan File heb gezet, waarvoor ik een mooie recensie kreeg in De Morgen. Het was een artikel over drie boeken, waaronder ook eentje van Jef Geeraerts. De recensent schreef toen dat de kwaliteit van de debutant kwam. Ik heb me toen een ogenblik heel erg interessant gevoeld’, lacht De Bruyn. Hij werd gecatalogiseerd als beloftevolle schrijver. ‘De bibliotheken staan vol met beloftevolle schrijvers die het bij één boek hebben gelaten’, zegt hij. En dus maakte hij er punt van om meteen aan een tweede te beginnen. Nachtmerrie wordt zijn twaalfde.

‘ER KWAM NIETS MEER’

Beide auteurs bedenken eerst een thema of onderwerp waaraan ze hun romans willen ophangen. Vervolgens werken ze een opzet uit: dat is de plot, dat gebeurt er, zo verloop het. ‘Tot en met mijn roman Dodelijk verlangen deed ik het anders’, zegt De Bruyn. ‘Voor dat boek heb ik de Hercule Poirot-prijs gekregen en op het manuscript dat daarop volgde, heb ik me vastgelopen. Ik had een idee, maar ik kreeg het niet op papier. Er kwam gewoon niets meer. Als mijn uitgever me er toen niet door had gehaald, was ik misschien voor altijd gestopt met schrijven. Sindsdien maak ik dus vooraf een plan, dat ik bij het schrijven als leidraad gebruik. Uiteindelijk volg ik die niet altijd nauwgezet, maar hij voorkomt wel dat ik maanden zit te zwoegen op iets waar uiteindelijk niets van komt.’

‘Ik hang mijn boeken graag op aan een thema waarin ik mijzelf wil  onderdompelen.’

Pierreux: ‘Ik moet altijd lachen met auteurs die beweren dat ze zelf pas in het laatste hoofdstuk wisten wie de dader was. Ja, dat merk ik dan ook aan hun boeken: aha, hier heeft hij het eindelijk gevonden! Soms gebeurt het wel dat je verhaal met je op de loop gaat. Opeens dringt een nevenpersonage zich naar de voorgrond. Eigenlijk zou je liever van die ellendeling verlost zijn, maar hij blijft maar terugkomen. En dan moet je hem uiteindelijk accepteren.’

ONDERHUIDSE ANGST

Pierreux heeft zijn schrijfwerk jarenlang gecombineerd met een job als handelaar van bouwmaterialen. In die tijd schreef hij elke dag van 5 tot 7 uur ’s ochtends. Sinds vier jaar is hij fulltime schrijver. Zijn Borré-boeken kenmerken zich door spitse dialogen en een bijwijlen behoorlijk cynische stijl. ‘Ik kan het niet laten: er moet humor in. Dat is iets waarover Patrick en ik het nooit eens zullen raken.’

De Bruyn knikt: ‘Ik vind humor een spanningdoder, dus ik zal er niet snel mee werken.’ Terwijl de boeken van Pierreux voornamelijk mannelijke lezers trekt, is het bij De Bruyn net omgekeerd. ‘Mijn lezers zijn voor 90% vrouwen. Hoe dat komt? Geen idee. Het is geweten dat vrouwen meer lezen dan mannen. Maar verder? Misschien omdat ik graag over de kleine kantjes van de mens schrijf, of omdat ik veel aandacht besteed aan de emotionele drijfveren en de verhoudingen tussen de personages. Het is maar een gok.’ De auteur-psycholoog staat inderdaad bekend om zijn sterk psychologisch getinte misdaadromans, waarin het gevaar altijd in een klein, alledaags hoekje schuilt. ‘De onderhuidse angst die daaruit voortkomt, is veel sterker dan wat je kunt oproepen met verhalen waar het bloed vanaf spat.’

Misschien, opperen de auteurs, houden veel mensen juist van misdaadromans en thrillers omdat ze daarmee op een bepaalde manier hun eigen angsten kunnen bezweren. ‘Dat zit wat in de genen, hè’, zegt De Bruyn. ‘Kijk naar een peuter die gillend wegloopt omdat zijn mama de boze wolf speelt en achter hem aanzit. Op een bepaald moment zie je hoe zo’n kind zich omdraait en zegt: Stop! Nu ben jij weer mama! Weg gevaar, weg angst. Iets vergelijkbaars gebeurt bij misdaadromans: het is spannend, er gebeurt van alles, maar je weet dat je op elk moment het boek kunt dichtslaan.’

‘Daarom houden lezers ook van happy endings’, zucht Pierreux. De Bruyn: ‘Ja, ggrrr. Hetzelfde met misdaadseries: altijd moet de boosdoener achter de tralies belanden, anders vindt niemand het een geslaagde aflevering.’ Pierreux: ‘Zonder happy ending stoot je lezers af. Toch kan ik het niet laten om in de laatste bladzijden altijd ergens nog een angeltje te steken. Daar kunnen mensen dan eindeloos over zeuren: Waarom doe je dat nu? Het liep net zo goed! Maar ja, in het echte leven loopt ook niet elke zaak goed af, integendeel zelfs. Daarom zwier ik ook al eens de verkeerde achter de tralies en heb ik ooit over een misdaad geschreven die er uiteindelijk geen bleek te zijn. Ik zet mijn lezers graag op het verkeerde been.’