Taal vinden om de ultieme vervreemding te dragen
Schrijven vertrekt bij mij vanuit een soort kracht, die er plots uitkomt’, zegt Lize Spit aan de vooravond van een reeks lezingen waarin ze Ik ben er niet eindelijk live kan voorstellen. Bij haar met prijzen overladen debuutroman Het smelt, waarin ze het landelijke decor van haar jeugd samensmolt met een coming-of-ageverhaal, stond ze achteraf zelf te kijken van wat ze had geschreven. Momenteel wordt het boek verfilmd en heeft ze het losgelaten, maar vlak na publicatie vond ze het moeilijk om er over te praten. ‘Ik had lang gezocht naar de woorden om iets op te schrijven. Daarna ook nog de woorden vinden om te zeggen waarom was nog lastiger. Ook bij mijn nieuwe boek heb ik nu pas het gevoel dat ik er lang genoeg aan heb kunnen wennen om er ook goede interviews over te kunnen geven.’
Eenzaam proces
Er waren enkele redenen waarom Spit Ik ben er niet wilde schrijven. ‘Ik had lang een relatie met iemand die aan manische depressie leed. Observeren is toen een houding geworden om dingen te kunnen dragen, alsof ik er een taal voor wou vinden. Anders dan het personage in mijn boek had ik me wel omringd met mensen waarmee ik goed kon praten over wat er gaande was. Door af en toe mijn hart te luchten, was ik de gebeurtenissen literair al aan het verwerken. In mijn roman wilde ik vooral heel dicht bij de leefwereld blijven van een koppel dat geconfronteerd wordt met een psychose, zodat de lezer beter zou begrijpen dat ook zij het slachtoffer zijn van iets dat hen overkomt. Tegelijk wilde ik mensen die samenleven met iemand die het psychisch moeilijk heeft een hart onder de riem steken. Zij hebben er vaak al een lang parcours op zitten. Hun situatie is ook heel dubbel: ze worden verondersteld hun partner te beschermen tegenover de buitenwereld, maar moeten zich tegelijk wapenen tegen haar of zijn denkpatronen. Over dat eenzame proces in de zorg voor een ander gaat het boek.’ Spit benadrukt dat het boek niet autobiografisch is. Weliswaar geïnspireerd door eigen ervaringen stak ze haar licht op bij geestelijke gezondheidswerkers, maar voegde ze vooral extra lagen, details en verhaallijnen toe om alles in een romanvorm te kunnen gieten die langzaam opbouwt naar een climax.
Cadeau van een decor
Dat Spit als decor voor Ik ben er niet met Brussel de setting van haar volwassen leven uitkoos, noemt ze een cadeau aan zichzelf. ‘Door gebruik te maken van een decor waar ik dagelijks in rondwandel, kon ik al mijn energie steken in het beschrijven van de relatie.’ Ze zegt dat het een milder en liefdevoller boek is geworden, omdat ze zelf de zorg waarover eerder sprake niet meer hoefde te dragen. De kern is volgens haar wel overeind gebleven: ‘De vervreemding die je kan voelen als je iemand ziet veranderen die in je leven net de functie had om je veiligheid te geven.’
Later zou ze Brussel, dat hier vooral als decor dienstdoet, als een echt personage willen opvoeren in een boek. Maar aan een nieuwe roman is ze nu nog niet toe. Eerst wil ze met een reeks lezingen kriskras door Vlaanderen dit hoofdstuk afronden. ‘Die wisselwerking met mijn publiek heb ik tijdens de lockdown heel erg gemist. Je leert immers heel veel over je eigen werk door er met je lezers over te praten. Doordat dat was weggevallen, kwam de nadruk soms te liggen op de verkeerde dingen, zoals de recensies. Gelukkig hebben lezers de schroom overwonnen om me te mailen. Dat heeft wat gecompenseerd.’
Na de marathon de kortebaan
In afwachting van een volgende roman verschijnt er volgend jaar eerst een poëziebundel. ‘Tot mijn eerste boek heb ik altijd gedichten geschreven, daarna zes jaar niet meer. Na deze marathonloop had ik even geen zin meer in een vuistdikke roman, en zo kwam ik vanzelf weer bij poëzie uit.’ De kortebaan van de literatuur, noemt ze het, ideaal om het plezier van het schrijven terug te vinden en passend bij de aandachtscurve tijdens een najaar vol lezingen. ‘Bij een roman kom ik vaak pas na twee, drie uur in het verhaal. Bij poëzie is het vet dan van de soep.’
WO · 27 OKTOBER · 20.00
Ontmoeting met Lize Spit
Meise, GC De Muze van Meise, 02 892 24 40