Industrieel erfgoed
met een sociaal kantje
In 1832 werd het kanaal Brussel-Charleroi met de nodige luister geopend. De plannen voor de waterweg zijn op dat moment al zo’n driehonderd jaar oud, maar door de grote hoogteverschillen is er veel aarzeling om aan de werkzaamheden te beginnen. In 1827 – wanneer de bouwkundige inzichten en het materiaal al wat geavanceerder zijn – gaat de spade dan toch in de grond. Vijf jaar later varen de eerste schepen op het kanaal. Nog eens zo’n vijf jaar later wordt begonnen met de aanleg van een andere transportas: de spoorlijn Brussel-Bergen. In 1840 dendert de eerste stoomtrein door het landschap. Het is de tweede treinverbinding die de hoofdstad met een andere streek verbindt, na de lijn Brussel-Mechelen-Antwerpen.
Toentertijd waren het vooral landbouwers en hun boerenknechten die naar de rookpluimen van de stoomtrein en de voorbijglijdende boten vol steenkool uit de Borinage keken. Al zouden de boerendorpen tussen Halle en Brussel niet lang meer dunbevolkt blijven. De nieuwe infrastructuur betekende voor gemeenten als Sint-PietersLeeuw, Ruisbroek en Drogenbos het begin van een nieuw hoofdstuk. Doordat de spoorlijn en het kanaal daar toenadering tot elkaar zoeken, werden de dorpen in de Zennevallei plots heel aantrekkelijk voor ondernemers. Zo deed medio 19e eeuw de industrialisering ook hier haar intrede. De sporen ervan zijn nog steeds te zien, al verliep de reconversie op velerlei manieren.
Sociaal bewogen ondernemerschap
In Ruisbroek was de textielfabriek van ReyAiné heel lang de economische motor van de gemeente. In 1851 richtte Henri-Joseph Rey een mechanische tafellinnenweverij op in de Fabriekstraat, al heette die toen nog gewoon Dorpsstraat. Rey had dan al fabrieken in Gent en Brussel. Het textiel van zijn fabrieken verwierf internationale faam. Evenzeer het vermelden waard is de sociale bewogenheid van de ondernemer. Hij richtte een vrije meisjesschool op langs de Grote Baan in Drogenbos, waar hij zijn kasteel bouwde. Ook in de Fabriekstraat in Ruisbroek liet hij in 1865 een school bouwen op de plaats van de huidige Vrije Basisschool Jan Ruusbroec. Het achterin gelegen kasteeltje werd in 1865 door Rey gekocht en ingericht als klooster. De jongens kregen dan weer een school in de Gieterijstraat, in het huidige parochiecentrum.
Wat verderop, in de Karel Gilsonstraat, is een ander relict te zien van hoe Rey bekommerd was om zijn werkvolk. Wat later het parochiehuis zou worden, was vanaf de jaren 1890 de thuisbasis van het Genootschap van Sint-Franciscus Xaverius, opgericht door Rey. In de Xaverianenzaal kregen mannen christelijke vorming, maar er gingen ook ontspannende activiteiten door. Er was een turnzaal, een drankgelegenheid, een vergaderzaal en een toneelzaal. In die tijd zorgden wel meer patrons voor ontspanningsfaciliteiten voor hun personeel, al dan niet gekoppeld aan religieuze vorming. Deels uit naastenliefde of een moreel verantwoordelijkheidsbesef, maar zeker omdat katholieke werkgevers niet graag hadden dat hun arbeiders op café gingen. Daar bestond immers het gevaar dat ze zich zouden overgeven aan de drank. Of nog erger: dat ze zich zouden laten beïnvloeden door socialistische of marxistische onruststokers, en het zouden hebben over betere werkomstandigheden of hogere lonen. Dan was de controleerbare omgeving van het Xaveriusgenootschap een veiliger decor.
Nu de rookpluimen van de fabrieken langs het kanaal een voor een zijn verdwenen, is de ligging aan het water vandaag vooral een troef die door vastgoedmakelaars wordt uitgespeeld.
Waar Rey oprecht mee inzat, was de huisvesting van zijn personeel en hun gezin. Nog voor er van publieke sociale huisvesting sprake was, realiseerde Rey diverse woonprojecten. Al in 1857 liet hij in de Fabriekstraat (nummers 221-237) arbeiderswoningen bouwen. In de Reystraat kwamen 80 woningen. De fabriek zelf werd gesloopt, toen die in 1961 sloot. 144 nieuwe woningen van huisvestingsmaatschappij De Ruisbroekse Haard kwamen in de plaats. Best toepasselijk, gezien de bekommernis die de grondlegger van de fabriek had in verband met de huisvesting van zijn werknemers. De Nieuwe Weverij in de Weverijstraat bleef wel bewaard. De gebouwen werden gerenoveerd, maar nog steeds kan je medaillons met de letters R en A van Rey-Ainé zien. Wat verderop liggen nog zichtbare sporen van de textielindustrie. Wat nu idyllische visvijvers zijn, waren eertijds de bleekvijvers waarvan het water werd gebruikt om het geweven textiel te bleken. De aanwezigheid van dit water was trouwens een van de belangrijkste redenen waarom Rey zich op deze plaats kwam vestigen.
Succesvolle reconversie
Met meer dan duizend werkplaatsen was de textielfabriek een belangrijke, maar niet de enige industriële werkgever in Ruisbroek. Er waren bijvoorbeeld ook vier ijzergieterijen. De ACEC-fabriek, waar elektromotoren voor apparaten zoals koffiemolens en mixers werden gemaakt, was een andere internationale speler. ACEC – Ateliers de Constructions Électriques de Charleroi – werd in 1886 opgericht. Net na de Eerste Wereldoorlog, in 1919, werd in Ruisbroek een vestiging gebouwd. Zo’n zeventig jaar later stopte de productie en verloren enkele honderden werknemers hun baan.
De sluiting van ACEC was niet het eerste economisch verlies voor de streek. Een jaar voor de ACEC de deuren sloot, eindigde ook het verhaal voor een ander industrieel monument. Langs het kanaal staan sinds 1913 de imposante gebouwen van Moulins de Ruysbroeck, later Moulins Rypens-Boom en nog later Molens van Deinze. In deze bloemmolens werd tot 1987 graan gemalen. Dertig jaar later bepalen de gebouwen nog steeds het landschap. De kolossale blokkendoos werd succesvol omgevormd tot een site met kantoren en woongelegenheden. Een reconversie die wel meerdere voormalige industriële gebouwen te beurt valt. De loftstijl waar bakstenen muren en metalen buizen nog zichtbaar zijn, vindt veel gegadigden. De inplanting van de site – vlak aan het kanaal – was een eeuw geleden vooral uit een economisch en praktisch motief ingegeven. Nu de rookpluimen van de fabrieken langs het kanaal een voor een zijn verdwenen, is de ligging aan het water vandaag vooral een troef die door vastgoedmakelaars wordt uitgespeeld.
Bevolkingsexplosie
De komst van al die industrie had vanzelfsprekend een enorme impact op de streek. Waar Ruisbroek in het midden van de 19e eeuw nog voor 90% uit landbouwgrond bestond, was in 1960 nog maar 40% van de oppervlakte bestemd voor landbouw. De inwonersaantallen van Ruisbroek of Drogenbos verdrievoudigden in de periode tussen 1840 en de Eerste Wereldoorlog. Gehuchten als Negenmanneken en Zuun telden voor 1900 amper enkele boerderijen, maar groeiden in de eerste helft van de 20e eeuw uit tot een dichte woonkern. Er werd veel bijgebouwd, maar ook bestaande gebouwen kregen soms een nieuwe bestemming, in functie van de nieuwe tijden.
In de neerhofgebouwen van de voormalige priorij van Klein-Bijgaarden richtte Guillaume Wittouck midden 19e eeuw een alcoholstokerij en olieslagerij op. Vanaf 1849 wordt er op de site broodsuiker geproduceerd, en later calciumcarbonaat. In 1852 wordt tegenover het kasteel een nieuwe fabriek gebouwd, met de trotse W van Wittouck in een medaillon boven de deur. Op de fundamenten van de priorij wordt een kasteel gebouwd voor de baas, met grote stallen waar paarden werden gefokt. De fabriek gaat in 1920 failliet, wordt overgenomen, maar moet uiteindelijk toch de deuren sluiten. In 1941 krijgt de site een nieuwe bestemming, wanneer de Paters van Scheut het kasteel en de bijgebouwen kopen om het te gebruiken als studiehuis en noviciaat voor missionarissen. Tegenwoordig doet het kasteel dienst als rusthuis voor de paters. Zij kunnen genieten van een parktuin van 3,5 hectare. De familie Wittouck – die twee burgemeesters van Sint-Pieters-Leeuw leverde – verwierf afgelopen eeuw vooral naam en faam als eigenaar van de Tiense suikerraffinaderij, en later als investeerder in Weight Watchers.