Ondertussen in Bulgarije
Hoe leeg onze landschappen in Vlaanderen tegenwoordig zijn, zie je nog het best door ze te vergelijken met goedgevulde tegenhangers in het buitenland. De wegbermen en de rest van het buitengebied staan daar barstensvol bloemen, zoals je ze bij ons nog zag tot in de jaren net na de Tweede Wereldoorlog. Op de schrale, onbemeste gronden vind je overal een explosie van bloemen, met daarop horden insecten die hun pret niet op kunnen.
Ze kunnen hun boeiend leven probleemloos verder zetten, van de ene op de andere generatie. Jaar na jaar is bijvoorbeeld de streek in het (zuid)westen van Bulgarije een verzamelplaats voor soorten waarvan wij alleen maar kunnen dromen. Vijftig jaar geleden zagen we dezelfde leefgemeenschappen bij ons, maar op een halve eeuw tijd zijn ze helemaal weggeveegd. Vooral het landbouwgebied is inmiddels tot een woestijn verworden, want in de overbemeste en overbesproeide akkers en graslanden zijn planten en dieren hoegenaamd niet geïnteresseerd.
Je hoort dan zeggen dat het toch niet de bedoeling kan zijn om een economisch kerkhof in stand te houden in een natuurrijk land? Dan denk ik: toch wel. Of beter: je kan beide - economie en natuur - combineren als je het slim aanpakt. Een eenvoudig voorstel kan hiervoor de oplossing zijn.
Als Europa nu eens ophield de grootschalige, intensieve landbouw bovenmatig te subsidiëren en dat geld zou besteden aan de kleine boeren die het natuurrijke landschap (dikwijls onbedoeld) in stand houden. Dan komt de achteruitgang van de biodiversiteit eindelijk tot stilstand.
En als boeren bij ons nu eens aangemoedigd zouden worden om niet meer zo grootschalig te gaan, maar betaald zouden worden om een natuurrijk landschap te combineren met matige maar gezonde voedselproductie. Dan zouden we ook hier weer de soorten van weleer zien verschijnen. Als we dan ook nog een oplossing vinden voor het CO2-probleem in de lucht, dan hebben we meteen de klimaatcrisis aangepakt en leven we weer in een gezonde omgeving. Waarop wachten we?