Tuinprincipe 6
Dat lukt het best wanneer je er op let dat de bodem zoveel mogelijk bedekt is. Dat kan met mulch of compost, maar even goed met levende planten die je in etages aanbrengt. Zo kan je zorgen voor een plantenlaag die tot vijftig centimeter hoog uitgroeit, in combinatie met soorten die respectievelijk ongeveer een meter en anderhalve meter halen.
Daardoor droogt de bodem nooit uit, ook niet als het een maand aan een stuk niet zou regenen. Het omgekeerde stelt evenmin problemen. Bij kletsnat weer verwerkt diezelfde bodem de grote waterhoeveelheden door ze te laten doorsijpelen naar de ondergrond. Dat is altijd een welgekomen aanvulling van de grondwatertafel.
Als je planten er gezond bijstaan, komen er bijen, zweefvliegen, vlinders en ander fraais op af. Daar vinden ze voldoende kwaliteitsvol voedsel voor zichzelf en hun nakomelingen. Dat is meer dan nodig in deze tijden van schaarste op het terrein, zowel in stedelijk gebied als op het platteland. Het is een nobel doel de lokale soorten zoveel mogelijk te ondersteunen, want veel soortengroepen hebben het moeilijk in tijden van wilde bloemenschaarste.
Slotsom: als je bodem helemaal in orde is, hoef je je geen zorgen te maken om water. Alle soorten, zowel onder- als bovengronds, kunnen dan tegen een stootje en zo heb je je tuin helemaal klimaatproof gemaakt. Weer of geen weer, je hebt er verder geen omzien naar terwijl alle soorten zich in optimale omstandigheden ontwikkelen terwijl je er bijstaat.