Kermiseten uit de tijd van toen
Als wij spreken over vlaaien bedoelen we geen taart maar gebak. Vlooë mé rozanjtes werd enkel gemaakt als het kermis was, met nieuwjaar, of als er een verjaardag werd gevierd, wat enkel bij speciale getallen zoals 18 of 30 gebeurde. Of als tante nonneke uit Amerika op bezoek kwam. Het recept voor vlaaien is eigenlijk heel eenvoudig. De verhoudingen zijn niet zo precies, want je kan echt weinig fout doen. Je giet 1 liter melk in een kom met wat bruine suiker en stukjes peperkoek. De peperkoek mag al wat oud zijn. Je hebt ook makrons nodig, koekjes op basis van kokos. Daaraan voeg je dan wat bloem toe, kandijsiroop, twee eieren en een beetje kaneel. Hier bij ons doen we er rozijnen bij. Die laat je best eerst een half uurtje weken in koude melk. De volgende stap is het geheel aan de kook brengen tot het een smeuïge massa wordt. Die giet je dan in een beboterde vuurvaste schotel en plaats je drie kwartier in de oven op 160°C. Laat het afkoelen zodat het mooi opstijft. Het resultaat is een heerlijk zoete, bruine taart, zonder tralala.
Kermisklassiekers
‘Als we het over kermiseten hebben, dan denk ik natuurlijk ook aan ballekes mé kriekskes. De gehaktballetjes maak je beter niet te groot, het is fijner om er veel kleine te hebben. Die laat je rustig bakken zodat er een korstje opkomt. Dan giet je er wat water op en laat je ze uitkoken.’
‘Een andere kermisklassieker is panjs’n mé trot. Voor wie de streektaal niet machtig is, dat zijn witte en zwarte worsten met appelmoes. Dit gerecht is verweven met het culturele leven, want de fanfares hielden zich overeind dankzij hun jaarlijkse pensenkermis’, vertelt Evenepoel. ‘In het weekend kon je op zo’n pensenkermis twee of drie schotels verorberen.’
‘Mijn vader speelde in de fanfare van Ledeberg (Pamel), die repeteerde in een zaal boven een schrijnwerkerij. De pensenkermis vond ook plaats in die zaal. Je moest geen zout op het eten strooien, er zat altijd wel wat zagemeel bij. Op een keer werd het varken geslacht in de achtertuin van het stamcafé van de muzikanten. De fanfareleden kwamen helpen om het varken te kwartieren en in pensen te verwerken. Het werd avond en iedereen keerde moe naar huis. Nu was de nieuwe eigenaar van het café een wat louche figuur, die vond dat hij recht had op een deel van de pensen. Een van zijn late klanten zag dat en zei: ‘Ik ben zo’n goede klant, dus mag ik toch ook wat pensen hebben?’ Waarop een andere klant zei: ‘Ja maar als hij mag, dan ik ook’. De dag erna, toen de pensenkermis in volle gang was en er mensen stonden aan te schuiven, bleek plots dat de pensen op waren. Natuurlijk kwam het al gauw tot een breuk met de cafébaas. Elke keer als ik pansjen met trot eet, moet ik aan dat verhaal denken.’