01 feb '21

Jan neemt de bus

3511
door Jan Haeverans
In onze reeks ‘De zwalpende bus’ houden we de problemen van De Lijn in onze regio tegen het licht. Want de frustraties over de vervoersmaatschappij zijn groot, zowel bij reizigers, lokale besturen als bij het personeel. In het tweede deel reizen we zelf (bijna) heel de Rand rond.

Eerste vaststelling: de bus zwalpt effectief. En dat hebben we gevoeld.

Ik heb het me al vaak afgevraagd: waarom is er geen sneltram die de hele Rand verbindt? Met kopstations in Vilvoorde in het noorden en Halle in het zuiden. Dat zou niet alleen het verkeer flink verminderen, ook politiek zou het een sterk signaal zijn: de lijn rijgt alle gemeenten rond Brussel aaneen tot één sterke regio die Brussel als het ware omarmt. De Rand wordt op die manier een volwaardige partner van de hoofdstad, in plaats van het huidige amalgaam van stadjes en dorpjes, dat geen partij is voor Belgiës grootste stad. Ook toeristisch zou zo’n sneltram een troef zijn. Want de Rand telt een verrassend groot aantal bezienswaardigheden, die nu helaas vaak heel moeilijk bereikbaar zijn met het openbaar vervoer. Vooral dan in het weekend wanneer toeristen er graag op uit trekken. Een sneltram waarmee de Rand ook een graantje zou kunnen meepikken van het toeristische kapitaal dat de hoofdstad aantrekt.

En wat ontdek ik? Zo’n lijn die de hele Rand rondgaat, bestaat al enige tijd. Een buslijn weliswaar. Of beter gezegd drie buslijnen, die mooi op elkaar aansluiten, en waarvan ook de nummers netjes op elkaar volgen: 810, 820 en 830. Het feit dat je flink moet zoeken naar zo’n traject, legt al een eerste pijnpunt bloot: je weg vinden op de routeplanner van De Lijn is geen sinecure.

Werkpaard

Op een kille herfstochtend vertrek ik om 8.30 uur met bus 810 aan het station van Halle. De verwachtingen zijn hooggespannen, want ik ben best wel een wat chauvinistische inwoner van de Zuidrand. We hebben hier immers een aantal zaken die gezien mogen worden: de rozentuin van Coloma, het Hallerbos als kleine broertje van het Zoniënwoud, het prachtige kasteel van Gaasbeek in het al even prachtige Pajottenland, om er maar enkele te noemen. Ik hoop er daar toch een stuk of wat van aan mijn raam te zien voorbijtrekken. Maar in plaats daarvan krijg ik vooral bedrijventerreinen en commerciële centra te zien. Dit is duidelijk geen toeristenbus, maar een werkpaard. Domein Huizingen, toch een trekpleister, met onder andere de onlangs gerestaureerde rotstuin, laten we ver links (of beter rechts) liggen. Wat later zit ik klaar om het middeleeuwse kasteel van Beersel te zien opdoemen. Maar net voor we daar aankomen, draait de bus de Ring op.

We rijden ook niet de hele tijd door de Rand, maar duiken op een bepaald ogenblik Brussel in, om een heel stuk Anderlecht mee te nemen. We passeren langs het Astridpark met het RSCAvoetbalstadion, langs soms verrassend mooie lanen; in Brussel liggen mooi en lelijk vaak vlak naast elkaar. Ook de woontorens die er van op de Ring nogal grimmig uitzien, ogen van hieruit een stuk vriendelijker, groener en aangenamer.

Ruimtelijke chaos

De bus slingert zich intussen verder rond de Ring, soms eens aan de binnenkant, dan weer aan de buitenkant. En mijn maag slingert af en toe flink mee. Mijn medereizigers wisselen vaak: de meesten nemen deze lijn voor korte verplaatsingen, slecht weinigen blijven lang zitten. Dit is dan ook geen snelle, vlotte rit van A naar B. Mijn sneltram lijkt ver weg.

Aan een bord merk ik dat we Dilbeek en dus weer Vlaanderen binnenrijden. Wat het straatbeeld betreft, verandert er niets. Aan beide zijden van de gewestgrens is de overheersende indruk: rommelig. Een amalgaam van stijlen en non-stijlen, een gebrek aan planning. Een jaren 30-wijkje dat ooit mooi moet zijn geweest, ziet er afgeleefd uit, de meeste voortuintjes hebben plaatsgemaakt voor parkeerplaatsen. Op enkele plekken vang je nog een glimp op van de oude dorpen zoals ze eruitzagen op vergeelde zwart-witfoto’s, of rijden we plots door een stuk ongerept Bruegelland. Maar lang duurt het niet voor de typische steenwegarchitectuur het weer overneemt. Ik weet mooie landschappen vlakbij, maar krijg ze nauwelijks te zien.

‘Schijn bedriegt. De Ringtrambus van lijn 820 voelt niet aan als een sneltram, maar als een trage bus.'

Onze ruimtelijke chaos heeft nog een ander nadeel, zegt Stefan Stynen, voorzitter van reizigersvereniging TreinTramBus: ‘Door de breed uitgesmeerde bebouwing, urban sprawl in het vakjargon, is het ontzettend moeilijk om een efficiënt openbaar vervoer te organiseren.’ Ik merk het aan de vele ommetjes en soms gekke lussen die de bus moet maken om toch maar overal waar bewoning is mensen te kunnen oppikken. Het zorgt ervoor dat we zeer traag vorderen. De bouwstop, die een einde moet maken aan de verneveling van de bewoning, moet er niet pas over twintig jaar komen, bedenk ik, maar had er twintig jaar geleden al moeten zijn.

Koude Oorlog

Aan het UZ VUB, de terminus van lijn 810, staat ze al te wachten: de Ringtrambus van lijn 820. Ze oogt mooi en spectaculair, en lijkt al heel wat dichter het ideaal van mijn sneltram te benaderen. Maar schijn bedriegt, want eens onderweg voelt ze toch vooral aan als een bus. Op basis van de promofilmpjes had ik een snelle, vlotte rit verwacht, maar ook deze trambus moet zich regelmatig door te nauwe, kronkelende straatjes wurmen en lastige kruispunten dwarsen. ‘Het is een klassiek probleem in heel de Rand’, stipt Stynen aan. ‘Het openbaar vervoer rond Brussel is niet ring- maar stervormig georganiseerd. Alle belangrijke verbindingen leiden van en naar de hoofdstad. Wie zich dwars door de Rand wil verplaatsen, moet zich behelpen.’ Zou het niet logischer zijn om hier en daar een rijstrook van de Ring in te palmen voor snel lokaal bus- en tramvervoer, bedenk ik, in plaats van nog maar meer vakken aan te leggen voor nog meer autoverkeer?

Ook het traject van lijn 820 is weer bepaald geen sightseeingritje. Naar de Romeinsesteenweg, pal op de grens tussen Vlaanderen en Brussel, hoef je geen weekenduitstap te plannen. Nochtans liggen ook hier bezienswaardigheden als de Plantentuin van Meise en de Abdij van Grimbergen niet ver weg. Vilvoorde oogt dan weer aangenamer dan zijn reputatie doet vermoeden. De evergreen Vilvoorde City van Kris De Bruyne heeft het toch al wat beroerde imago van deze plek wellicht geen deugd gedaan noch het feit dat van hieruit heel wat Syriëstrijders vertrokken. Maar toch zie ik vanachter mijn busraam een niet onaardig stadje. En tot mijn tevredenheid merk ik dat nu eindelijk ook het treinstation wordt opgeknapt. Tot voor kort lag het erbij alsof het door een nucleaire bom was getroffen.

Aan de luchthaven gekomen, verbaas ik me over de enorme oppervlakte die zo’n vliegveld inneemt. Er komt geen einde aan de lange rijen vliegtuigen, loodsen, vrachtbedrijven en dienstgebouwen. We volgen een traject dat ‘enkel voor geautoriseerd verkeer’ of ‘bevoegde personen’ toegankelijk is. De prikkeldraadomheiningen zien er indrukwekkend uit, maar voor ons gaan de barelen van het niemandsland open. Ik voel me een beetje als Kuifje aan het begin van een nieuw avontuur. Dat de haltes hier namen dragen als ‘Sector 8’ of ‘Cargo West’ draagt bij tot de sfeer. Net als het feit dat we worden afgeleverd in een donker, betonnen busstation onder de luchthaven, een kil en onherbergzaam oord, waar het niet geheel duidelijk is welke plek nu bestemd is voor de voetgangers en welke voor de bussen en dienstauto’s. Zoek dat zelf maar uit. Als de opfrissers van het station van Vilvoorde klaar zijn, mogen ze ook hier eens passeren. Om de Koude Oorlog uit deze ruimte te verjagen.

Eindelijk: lucht!

Vanuit bus 830 ziet de Groene Rand rond Brussel er eindelijk uit zoals hij er hoort uit te zien: groen. Na alle voorstedelijke chaos laaf ik me aan de vergezichten en heuvelende landschappen waar we doorheen meanderen. Tervuren is de zoveelste van de mooie plekken die de Rand telt, en die het als troef kan uitspelen. Maar mijn eindbestemming is misschien wel het grootste monument van deze regio: het Zoniënwoud in Groenendaal. Dat is evenwel buiten het rittenschema van De Lijn gerekend: slechts om de paar uren gaat er een bus die richting uit. En dus word ik in Overijse gedropt. De halte, merk ik, hebben ze niet geheel ontoepasselijk De Leegheid gedoopt.