Een kind mag toch
een kind zijn
Je werkt deeltijds in het buitengewoon onderwijs in Brussel. Wat doe je precies?
‘Ik begeleid een zwaar autistische jongen met een mentale beperking. De leraar heeft maar vijf leerlingen in de klas, toch heeft hij een extra begeleider nodig. Hij kan niet praten, niet lezen, niet schrijven. Zijn klasgenoten evenmin. Ik tracht hem te leren functioneren in het dagelijkse leven.
In de klas poetst hij zijn tanden, maakt hij zijn boekentas leeg en leert hij zijn brooddoos in de kast te leggen. Op de speelplaats blijf ik bij hem omdat hij kan weglopen of andere leerlingen kan aanklampen. Hij wil hun handen vastpakken en erin knijpen. Hij is heel tactiel. Tijdens de vrije tijd houdt hij ervan droge pasta en rijst door zijn handen te laten glijden.’
Hoe leer je hem iets aan? In welke taal doe je dat?
‘We gebruiken SMOG, dat staat voor Spreken Met Ondersteuning van Gebaren. Leren is wat te sterk uitgedrukt. Op maandag knipt hij pictogrammen uit in verband met eten dat we vervolgens gaan zoeken in de winkel. Op dinsdag helpen we hem de groenten te snijden, nadien maken we er soep van. Hij leert ook kuisen en stofzuigen. De periode waarin hij zich kan concentreren, is zo kort dat het moeilijk is iets met hem te doen.
De thuissituatie van deze jongens is heel divers. De vader van de jongen die ik begeleid, is hoogbegaafd en spreekt verschillende talen. Gemeenschappelijk aan deze kinderen is dat ze graag gezien zijn door hun familie. Je ziet ook wanneer zij zich amuseren.’
In het kader van je opleiding psychologie heb je zes maanden stage gedaan in Bolivia.
‘In La Paz werkte ik met jongeren en kinderen die op straat leven. Ze lopen weg van huis om te ontsnappen aan geweld en seksueel misbruik door familieleden. Anderen zijn wees geworden of hebben hun ouders nooit gekend. Ze slapen onder bruggen op vieze matrassen of in cajeros, zoiets als de bancontactlokalen hier. Bijna allemaal gebruiken ze vuelo, een schoenmakerslijm die ze inhaleren van een bolletje wol. Vuelo betekent ‘ik vlieg’ en staat symbool voor hun vlucht uit de werkelijkheid.
‘Het duurt al snel een maand of twee vooraleer de straatkinderen je vertrouwen.’
Met een tiental psychologiestudenten van de Vrije Universiteit Brussel deden we er stage in het project Wolf Pack Basketbalproject La Paz, een basketbalschool voor jongeren die op straat wonen. Basketbal om hen te motiveren gezond en sportief te leven, zonder drugs en geweld. Lokale organisaties helpen mee en de stad zorgde dat de terreinen in orde kwamen.
Professor Loots heeft het opgestart met Daniela Riveros, professor psychologie en een gewaardeerde vertrouwenspersoon in de straten van La Paz, waar ze tien jaar onderzoek deed. Ze speelde zelf ook basket op internationaal niveau. De derde initiatiefnemer is Ron Wolfs, ex-basket balspeler en basketbalcoach uit Antwerpen, die ook in België sport gebruikt om kansen te geven aan maatschappelijk kwetsbare jongeren.’
El Alto was jouw belangrijkste werkplek. Wat heb je er gezien en gedaan?
‘Mannen stappen ’s avonds op een groepje meisjes af en pikken er één uit. Meisjes tussen 11 en 24 jaar. Met de opbrengst uit prostitutie betalen ze die avond een slaapplaats. Buiten slapen, gebeurt zelden. Het is koud op 4.150 meter hoogte. Mijn begindoel was om hen weg te krijgen van de straat, naar een veilige plek. Dat heb ik geprobeerd, ik heb kinderen bezocht en begeleid die terug naar huis gingen. Kindertehuizen bestaan ook, maar die zijn vaak te streng.
Tijdens mijn stage verlieten drie kinderen de straat. Alle drie kwamen ze terug. Het is frustrerend dat je zo weinig kan veranderen, maar ik begreep dat de verandering die ik wenste, niet die van hen is. Daardoor ben ik gaan focussen op wat zij nodig hebben, door te luisteren. Door het samenleven hebben de groepjes kinderen en jongeren een zeer sterke onderlinge band die ze moeilijk kunnen missen.
Als buitenstaander duurt het toch een maand of twee om hun vertrouwen te winnen. Ziekenhuisbezoek is daarvoor een goed moment. Ze hebben vaak geslachtziekten, krijgen rammel van de lokale politie of vechten. In de wachtzaal kan je uren praten voor je aan de beurt bent (lacht).
Met hen bezig zijn, geeft veel voldoening. Als je ’s avonds mee voetbalt of basket speelt, merk je hoe veel deugd hen dat doet. Het zijn momenten waarop je ziet dat een kind dat op straat woont toch nog eens een kind mag zijn.’