01 feb '24

Meer dan
Magritte

1719
door Tom Peeters
Een expo in Bozar viert honderd jaar surrealisme in België. 'Histoire de ne pas rire' voert drie generaties surrealisten op. Volgens curator Xavier Canonne was geen enkele kunststroming in dit land zo verscheiden én duurzaam.

Dit jaar is het precies honderd jaar geleden dat André Breton in Parijs het Surrealistisch Manifest schreef en zo het fundament legde van een nieuwe kunststroming waarin denkbeelden over onze wereld op zijn kop werden gezet, vaak met een kwinkslag. Het schoolvoorbeeld is René Magritte’s schilderij van een pijp met het onderschrift Ceci n’est pas une pipe. Dit is geen pijp, maar een afbeelding ervan. Ook in 1924 gold al dat als het regent in Parijs het druppelt in Brussel. Maar zoals wel vaker voeren de Belgische roergangers van de jonge beweging snel hun eigen koers. Ook dat wordt weerspiegeld in de circa 260 kunstwerken en ruim 100 documenten, pamfletten en magazines.

A la Belge

‘De Belgen waren het niet helemaal eens met Breton zijn manifest’, zegt kunsthistoricus Xavier Canonne. Lang voor hij directeur werd van het Musée de la Photographie in Charleroi maakte hij aan de Sorbonne een thesis over het surrealisme in België. Later volgden boeken en tentoonstellingen. Als curator van deze expo stipt hij aan dat Paul Nougé, de stille kracht en theoreticus van de beweging in België, het etiket surrealist eerst zelfs niet wilde accepteren. ‘Dat zou pas in 1938 gebeuren. In het begin wilde hij niet dat de groep Belgische kunstenaars die hij vertegenwoordigde, werd verward met de groep rond Breton. De Belgische kunstenaars waren eigenzinniger, wilden de wereld veeleer transformeren met hun subversieve kunst.’

Maffiaclan

Intrigerend is de foto Le rendez-vous de chasse. Met de enscenering van een jachtpartij maakte de groep rond Nougé en Magritte een statement richting Breton en co. ‘In het klassieke decor van een fotostudio poseert het gezelschap in chique kledij. De heren achteraan rechtstaand met doekje in de pochette van hun kostuum alsof ze een of andere maffiafamilie vormen, de dames vooraan zittend.’ De ironiserende, wat laconieke ondertoon – hier zijn we, hou maar rekening met ons – zou ook latere Belgische surrealisten typeren.

Histoire de ne pas rire schetst het surrealisme in België zowel in zijn politiekhistorische context als in de internationale netwerken. De relaties met de Parijse groep waartoe ook de Spaanse grootheden Miró en Dali behoorden, komen aan bod. Die laatste was trouwens gefascineerd door het oeuvre van Magritte. ‘Ze hebben elkaar gekend, maar zelf was Magritte niet zo dol op Dali.’

Canonne haalde voor de gelegenheid Dali’s L’Énigme du désir (Het raadsel van het verlangen) naar Brussel. Het schilderij van Magritte met de pijp, Le trahison des images (Het verraad van de voorstelling), is er niet bij. De curator wou duidelijk maken dat het Belgische surrealisme meer was dan zijn uithangbord. ‘Magritte’s dominantie verhulde drie generaties kunstenaars, waarvan velen nooit doorbraken bij het grote publiek. Zo hangen Raoul Ubac, Armand Simon en Marcel Lefrancq wel in de vaste collecties van onze musea, maar ze worden amper getoond. Van Pol Bury zijn velen dan weer vergeten dat hij in het begin ook een surrealist was.’

‘Het surrealisme is bij mijn weten de enige Belgische kunststroming die 75 jaar heeft geduurd en zich dus voortdurend heeft moeten vernieuwen. Marcel Mariën symboliseert de overgangsperiode van de beweging voor en na de Tweede Wereldoorlog, en na de dood van Nougé en Magritte in 1967 stond weer een andere groep klaar, met onder andere Tom Gutt, Leo Dohmen en André Stas.’

Eerherstel

De expo heeft ook aandacht voor de magazines die tijdens de commerciële doorbraak van de surrealisten in de jaren 1950 en 1960 belangrijk waren om hun boodschap te verspreiden. Maar vooral de figuur van Paul Nougé loopt als een rode draad door de expo. ‘Het dubbelportret dat zijn goede vriend Magritte in 1926 van hem maakte illustreert het begin van een bijzondere vriendschap. Nougé pende in april 1927 het voorwoord van het boek bij de eerste soloexpo van Magritte en zou nog twintig jaar teksten voor hem schijven. De titel van deze expo was in 1956 die van zijn verzameld werk.’ Daarnaast is er ook eerherstel voor de vrouwen van de beweging. Dichteres Irène Hamoir speelde van meet af aan een belangrijke rol, maar vooral Jane Graverol en Rachel Baes krijgen nu de aandacht die ze verdienen. ‘Graverol leunde qua esthetiek aan bij het figuratieve werk van Magritte. De vogelkooien die ze schilderde waren een verdoken kritiek op de positie van de vrouw in de maatschappij én in de kunsten. Rachel Baes, die nog minder bekend was, rekende in haar spontane en introspectieve oeuvre af met haar eigen verleden.’

 

21 FEB TOT 16 JUN
Histoire de ne pas rire. Het surrealisme in België
Brussel, Bozar