Het land tussen de talen
Daarnaast is de taalgrens ook een overgangszone. Hoe leven we vandaag langs de taalgrens en wat verbindt of onderscheidt ons met of van elkaar? En speelt taal nog steeds diezelfde rol van betekenis als toen de taalgrens in 1962 werd vastgelegd? Een verkenning.
Grenstrekkers
Eind jaren 40 van de vorige eeuw begonnen de Waalsgezinde Jean Van Crombrugge en de Vlaamsgezinde Jan Verroken aan hun tocht langs de taalgrens in België. Hun tocht was niet vrijblijvend. Ze moesten onafhankelijk van elkaar vaststellen waar de taalgrens lag. Met andere woorden: welke dorpen Vlaams waren en welke Waals. Zo hoopte de regering van de toen nog unitaire staat België opnieuw politieke rust te brengen in de woelige jaren na de Tweede Wereldoorlog. Die taalgrens was kort na de Eerste Wereldoorlog in beroering gekomen en ze bleef sindsdien regelmatig een conflicthaard tussen de Nederlandstaligen in het noorden en de Franstaligen in het zuiden van het land, die er steeds vaker een andere visie op de werking van België op nahielden.
Verroken en Van Crombrugghe kwamen vrijwel tot dezelfde conclusies over welke dorpen, zelfs wijken, langs de taalgrens eerder Nederlandstalig dan wel eerder Franstalig waren. Een merkwaardige eensgezindheid in de communautaire tweespalt. Eerdere pogingen om met het taalregime langs de grens om te gaan, hadden niet tot berusting geleid, wel in tegendeel. Taaltellingen gekoppeld aan de volkstellingen bleken al te veel een speelbal van lokale en nationale politiek. Ze bleken gevoelig voor fraude en daardoor niet alleen discutabel, ze hitsten de gemoederen ook flink op, zowel ter plaatse als landelijk. Ondanks de heldere vaststellingen van beide grenstrekkers duurde het nog tot 1962 vooraleer hun conclusies officieel in een wet werden gegoten. Op 8 november lag ze er uiteindelijk en wisten de gemeenten in kwestie langs welke kant van de grens ze uiteindelijk terechtkwamen.
De taalgrens als scheidingslijn tussen noord en zuid toont maar één dimensie. De culturele en mentale grenzen lopen ook door onze hoofden.
De Wet tot wijziging van provincie-, arrondissements- en gemeentegrenzen, zoals haar officiële titel luidt, legde definitief vast wat al langer werd aangevoeld: naast het taalkundige ook het politieke verschil tussen het noorden en zuiden van België. Bovendien bevestigde de wet dat de taalgrens officieel een scherpe lijn was en geen brede contactzone waarbinnen twee taalgroepen elkaar ontmoeten, waardoor er een zekere overlap bestaat. Nee, het was of Nederlandstalig of Franstalig. Het aantal uitzonderingen op de regel bleef beperkt. Van west naar oost bevonden verspreid gemeenten zoals Komen, Ronse, Bever, Edingen, Herstappe en Voeren zich in dit geval. Andere gemeenten werden definitief ééntalig.
Europese taalgrens
De binnenlandse politieke spanning tussen de taalgemeenschappen maakte de nood aan duidelijkheid dringend en reduceerde de taalgrens tot deze grenslijn. Dat was niet alleen het geval tussen Vlaanderen en Wallonië, maar ook binnen Wallonië tussen haar Franssprekende en het kleinere Duitstalige deel, want ook daar loopt de taalgrens verder. Van Gemmenich op de grens met Nederland en Duitsland tot Burg Reuland op de grens met Duitsland en Luxemburg.
Bovendien is de grens tussen Frankrijk en Duitsland een variant van dezelfde taalgrens, namelijk de afbakening tussen het Germaanse taalgebied en het Romaanse. De Belgische kwestie krijgt zo een Europees perspectief. Die Europese taalgrens doorkruist Europa van De Panne aan de Noordzee in het noordwesten, langs de Rijn en over de Alpen tot bijna aan de Adriatische zee in het zuidoosten, waar beide taalgroepen in de Balkan op de Slavische taalgroep stoten.
De gebieden in de contactzone tussen de twee waren wel vaker het voorwerp van controverse. Elzas en Lotharingen waren eeuwenlang twistgebied, totdat ze na de Tweede Wereldoorlog voorlopig definitief bij Frankrijk kwamen te liggen. Hetzelfde geldt voor het Saarland: zijn lot werd beslecht in 1957, enkele jaren voordat onze taalgrens haar definitieve vorm kreeg. Het Saarland bleef uiteindelijk bij Duitsland, al is Frans op school er nog steeds de eerst aangeleerde vreemde taal. Van noord naar zuid werd de Rijn de scherpe grens tussen Frans en Duits en werd de ruimte voor andere talen aan de overkant kleiner.
In de nasleep van de Eerste Wereldoorlog verloor Oostenrijk een deel van Tirol aan Italië. Dat deel heet naast Zuid-Tirol ook Alto Adige, nog steeds een tweetalig tussengebied hoog in de Alpen. Alles welbeschouwd legde de 20e eeuw de Romaans-Germaanse taalgrens in een voorlopig definitieve plooi, al werd daardoor de grens op vele vlakken scherper en verdween de tussenzone die haar voorheen kenmerkte en vaak een bron van conflict was. De lokale spanningen die her en der bleven doorleven, zoals in België, leidden zelden nog tot grotere en open conflicten, maar worden tot op vandaag vooral gekanaliseerd binnen de democratische stelsels van de bestaande landen. De grote Europese machten als Duitsland en Frankrijk, maar ook Oostenrijk en Italië, vechten hun geschillen uit en maken hun allianties binnen het bestel van de Europese Unie, de grootste stabiliserende kracht van Europa sinds mensenheugenis. Alleen Zwitserland, nog zo’n product van een taalkundig divers Europa, houdt zijn eigenzinnige koers aan: neutraal en in het midden.
De horizontale taalgrens
Ons land is de noordelijke afbuiging van deze binneneuropese taalgrens en die heeft veel oudere wortels dan de spanningen tussen Nederlands en Frans in België doen vermoeden. Voor hun ontstaan moeten we zo’n 1.700 jaar terugreizen in de tijd, naar het einde van de 3e eeuw van onze tijdrekening toen de Romeinse bezetter heer en meester was over onze gebieden. Met grof geweld hadden ze hier de inheemse Keltische stammen en hun talen uitgeroeid en de streek met militaire wegen, kampen en handelsposten naar Romeinse leest geschoeid. Toch was hun overmacht op de duur relatief, want al hadden ze komaf gemaakt met de plaatselijke Keltische stammen en hun talen, met de Germanen hadden ze het lastiger. De Romeinen raakten maar moeilijk over de Rijn in Germaans gebied. Meer nog, het werd hun vaste grens in het noorden van hun grote rijk. Omgekeerd trokken in de loop van de 3e eeuw Germaanse troepen het Romeinse gebied binnen en vestigden ze zich er. Dat was in onze streek het geval. Het grensgebied tussen Romeins en Germaans werd de kiemgrond waarin de latere RomaansFranse en Germaans-Duitse invloedssferen zich entten.
De taalgrens in België speelde lange tijd niet de rol die ze in de 20e eeuw kreeg. Tijdens de middeleeuwen waren de hertogdommen Brabant, het graafschap Vlaanderen en prinsbosdom Luik een taalgemengd gebied. In Brabant lagen Nijvel, Leuven en Brussel dichter bij elkaar dan pakweg Gent en Brugge in het graafschap Vlaanderen. De spelregels waren anders en de grenzen liepen eerder van noord naar zuid tussen vorstendommen, dan van west naar oost tussen de taalgebieden. Vooral na de middeleeuwen wijzigde dat stilaan. De macht van de graafschappen en hertogdommen verminderde ten voordele van grotere spelers als de Spanjaarden, Oostenrijkers, Fransen of Hollanders. De binnengrenzen namen aan belang af. Daarnaast nam de macht van de adel en de Kerk af ten voordele van het volk en de staat, waardoor ook het belang van het gebruik van de volkstaal begon toe te nemen, en met het belang van de volkstaal het belang van de horizontale taalgrens.
Cultuurgrens
Grenzen hebben een lang leven. Ze maskeren zich, maar herleven voortdurend en woekeren voort als kankercellen. Het is een uitspraak van Claudio Magris, cultuurfilosoof, schrijver en notoir grensdenker, zelf geboren op de grens in Triëst aan de Adriatische kust tussen het Romaanse en het Slavische in. Hij is nog net Italiaan, al is de vraag wat dat precies betekent op zo’n plek. Hij zag hoe de grens tussen Italië en toenmalig Joegoslavië met het optrekken van het IJzeren Gordijn niet alleen een cultuurgrens werd, maar ook een vaste, ondoordringbare barrière. Hij kon alleen nog mentaal oversteken naar de plekken die hij goed kende vanuit zijn kindertijd. Dat moet wat doen met een mens.
Tussen noord en zuid ligt er in België geen harde grens, maar toch werd de taalgrens ook hier een duidelijke cultuurgrens. Vanaf de jaren 20 van de vorige eeuw bepaalde ze niet alleen het verschil tussen Nederlands en Frans, ze werd ook de scheidingslijn tussen het katholieke Vlaanderen en het seculiere en linksere Wallonië. Dat was het gevolg van de recente sociale geschiedenis. Het gros van de bevolking in het noorden bestond voornamelijk uit een plattelandsbevolking. In het zuiden van het land met haar industriecentra en steenkoolbekkens in de streek rond Luik en Charleroi bestond de bevolking voornamelijk uit arbeiders. Walen, maar ook vele geëmigreerde Vlamingen, vanaf de tweede helft van de 19e eeuw op de vlucht voor de honger op het Vlaamse platteland. Zij zochten elk op hun manier naar emancipatie. De sociale strijd werd in noord en zuid anders gevoerd en deed de afstand tussen de twee landsdelen verder toenemen.
De aandacht kwam in België steeds meer op de taalgrens zelf te liggen. De Vlaamse roep naar emancipatie klonk steeds luider en dat verontruste ook de Waalse beweging, bewust als ze was van de vele Vlamingen in Wallonië. Ze opperde voor het eerst de bestuurlijke scheiding, waarop de Vlaamse kant reageerde met acties en meetings langs de grens. De oplopende spanningen en het groeiende bewustzijn van de eigen taal en culturele identiteiten langs beide kanten, maakte van de taalgrens, naast een geografische, ook een cultuurgrens. Naast een mentale grens werd ze vanaf dan ook een potentiële staatsgrens. En zo geschiedde. In 1970 ontpopte België zich tot federale staat met voor noord en zuid eigen bevoegdheden, eigen media en vanaf dan ook een eigen blik op de wereld. Toen eind jaren 60 ook nog de verschillende nationale partijen splitsten, leek er niet veel gedeeld meer over te blijven buiten een vlag, een grondwet en de omtrekken van het land. Vlaanderen, Wallonië en Brussel dreven van elkaar weg. Met de uitbouw van de federale staat en de daarop volgende staatshervormingen, kreeg ook Brussel haar eigenheid, niet langer deel van de provincie Brabant, maar een deelstaat die los-vasthangt aan Vlaanderen en Wallonië, en intussen vooral ook de thuis is van de Europese Unie en een superdivers Europa. Het is België’s laatste grote vraagteken.
Door het hoofd
De taalgrens als scheidingslijn tussen noord en zuid toont maar één dimensie. De culturele en mentale grenzen lopen ook door onze hoofden. We merken dat als we eerder naar Antwerpen, Gent of Leuven gaan in plaats van naar Brussel. We lezen ze in de krant. Over de diepgewortelde stereotypen van hardwerkende Vlamingen en gemakzuchtige Walen. Ze verhinderen ons, hier en aan de overkant, om verder te kijken. Daarbij gaat het vaak niet meer over de taal zelf, maar over onderliggende spanningsvelden als verstedelijking, sociale vraagstukken en sociale verschillen tussen noord en zuid en hoe we vanuit onze eigen culturele bril daar anders of soms onbewust gelijkaardig naar kijken.
Zo gesteld lijken de tegenstellingen absoluut en onoverkomelijk, of om het citaat van Claudio Magris verder aan te vullen: De vloek van grenzen is dat ze als onoverschrijdbaar worden beschouwd. De radicaliteit van grenzen is zelden absoluut. Er zijn altijd doorgangen, mazen in het net, tussenzones, hoe klein ook. Grensgebieden zijn morsige overgangsplekken waar onderliggende spanningen soms uitvergroten of soms net kleiner lijken, waar tendensen voelbaar worden. Vaak is de grenszone een plek van uitgesproken pragmatiek en is de overgang tweeslachtig: radicale barrière en contactzone, tegelijk aantrekkelijk en afstotend. Wie langs de grens woont, moet maar om kunnen gaan met de verschillen, het onoverbrugbare of het wederzijdse (on)begrip.
Nu, meer dan 60 jaar na datum reizen we met RandKrant opnieuw door ons land tussen de talen, net als Van Crombrugghe en Verroken, om vast te stellen wat er vandaag langs de taalgrens beweegt. We hertekenen ze niet, maar gaan op zoek naar de overgangsplekken langs de harde grens. We trekken naar de plekken waar de grenzen vast of doorlaatbaar zijn. Onze tocht begint in Bever, de kleine gemeente in het zuidwesten van het Pajottenland, maar wel één met een bewogen geschiedenis. In 1962 kwam Bever niet alleen in Vlaanderen te liggen, ze wisselde ook van provincie, van Henegouwen naar Brabant. Daar op het kruispunt tussen Vlaams-Brabant, Oost-Vlaanderen en Henegouwen – tussen drie provinciegrenzen en een gewestgrens – begint volgende keer onze verkenning langs de taalgrens.
Info: Het verhaal over Bever lees je in RandKrant van oktober. Dit artikel werd gerealiseerd met de steun van het Fonds Pascal Decroos voor bijzondere journalistiek.