‘Waar zijn de
grote ideeën?’
De jonge Walter Zinzen twijfelde tussen een loopbaan als leraar of journalist. ‘Dus ging ik Germaanse filologie studeren. Zowel in het onderwijs als in de journalistiek had ik talen nodig. Een grondige kennis van het Nederlands leek me onontbeerlijk. Ik nam er Duits bij omdat mijn vader Duitstalig was, maar zijn moedertaal nooit heeft gesproken met mij.’
Met zijn diploma op zak trok hij drie jaar naar het pas onafhankelijk geworden Congo. ‘Afrika en het de kolonisatieproces fascineerde mij. En ik had nog een goede reden: wie een contract van drie jaar tekende, ontsnapte aan de legerdienst.’
ELLENDE EN DYNAMISME
Terug in België koos Zinzen voor de journalistiek. ‘Ik heb een klein jaar bij de Gazet van Antwerpen gewerkt. Ik schreef er als binnenland-correspondent over Congo. Straf, hè? Congo was onafhankelijk, maar België beschouwde het land nog altijd als binnenland.’ Al snel kwam hij bij de toenmalige BRT terecht, waar hij afwisselend aan de slag was als reportagemaker, presentator en eindredacteur van het Journaal, Panorama en TerZake.
‘Ik heb het allemaal met veel genoegen gedaan, maar op de periode van Panorama kijk ik met het grootste plezier terug. Reportages maken, is het meest complete werk. Tijdens het Mobuturegime mocht ik een tijdje Congo niet meer in, maar ik heb wel veel andere Afrikaanse landen kunnen bezoeken. Soms was dat moeilijk, vanwege burgeroorlogen en regimes die geen pottenkijkers wilden, maar die moeilijke omstandigheden geven later wel de grootste voldoening. Ik heb veel ellende laten zien, maar we hadden ook aandacht voor de andere kant van de medaille.’
‘Zo zijn we een aantal keer in Mozambique geweest. Zogezegd woedde daar een burgeroorlog, maar in feite ging het om een guerrillabeweging die gefinancierd en bewapend werd vanuit Zuid-Afrika. Je bezoekt dan een dorp dat compleet vernield is. De mensen zijn gevlucht, de hutten platgebrand. Een jaar later kom je er terug en het dorp staat er weer. In Congo net hetzelfde: er is daar zoveel verwoest in het oosten, maar telkens beginnen de mensen opnieuw. Het dynamisme, de creativiteit en het technisch vernuft om problemen te lijf te gaan, is er ongelooflijk.’
Dat is het wat Zinzen aantrekt in het Afrikaanse continent: de mensen en hoe ze leven. ‘Je moet er natuurlijk voor opletten dat je geen omgekeerde racist wordt, maar ze hebben er toch vormen van cultuur waar we nog wat van kunnen leren. Het grenzeloze respect van Afrikanen voor oude mensen bijvoorbeeld. Ze snappen totaal niet waarom wij onze ouderen in betonnen blokken steken en ze als kleine kinderen behandelen.’
‘Wie verzandt in zwartkijkerij doet niets meer.’
‘Je kunt tegenwerpen dat de meeste Afrikaanse landen geen sociale zekerheid kennen. Klopt. Maar de families leven er samen, ze onderhouden hun ouders en grootouders en dat gaat nooit met minachting gepaard. Het gaat me om de mentaliteit. De ontzettende beleefdheid van veel Afrikanen, is nog zoiets. Daarom krijg ik het zo geweldig op mijn heupen als ik politici hier hoor verkondigen dat wij een superieure samenleving hebben. Superieur?! Geef eens wat voorbeelden, misschien?’
PITBULL
Onlangs noemde journalist Yves Desmet Walter Zinzen ‘de laatste pitbullinterviewer van de VRT’. De pitbull ging vijftien jaar geleden met pensioen, maar heeft nog niets aan scherpte ingeboet. Geregeld fileert hij de actualiteit in een opiniestuk, nu en dan rolt er een boek van de pers. Een pitbullinterviewer wordt hij graag genoemd, maar de laatste? Nee. ‘Toen Phara de Aguirre TerZake deed, was ze minstens even scherp, maar ze mocht het niet blijven doen.’
‘Onder meer onder impuls van Siegfried Bracke is de mentaliteit bij de openbare omroep veranderd. Het harde interview was niet langer wat de kijker wilde, vond men. Journalisten konden maar beter de vragen stellen waar de man in de straat mee zat. Het nieuws rapen op café, noemde Björn Soenens het later. Ik verwijt mijn huidige collega’s niets. Het beleid daarentegen, verwijt ik veel. Men wil de kijker behagen, maar vergeet dat heel wat kijkers net wel willen dat er echte vragen worden gesteld.’
POLITIEKE KABOUTERS
Een ander recent compliment komt van schrijver David Van Reybrouck, die in Zinzen een Vlaamse Bernie Sanders ziet. De oud-journalist moet er smakelijk om lachen. ‘Ik ben tachtig. Dat moet je een man van mijn leeftijd niet meer aandoen.’ Los van zijn persoon vindt hij de oplossing van de ‘grote figuren in de politiek’ ook niet meteen de beste. ‘Ik mis ze wel, de grote politieke figuren, zowel bij ons als in Europa. Het Belgische politieke wereldje wordt bewoond door kabouters.’
‘Angela Merkel is de laatste grote figuur op het Europese toneel, terwijl we er vroeger zoveel hadden: Spaak, Schuman, Jean Rey… Dus ja, misschien moeten we het dan toch van personen hebben, maar dan wel van personen met ideeën. Van Sanders en Corbyn kun je inderdaad niet ontkennen dat ze ideeën hebben. Men noemt het oude socialistische ideeën, oké, maar ze trekken er wel een jong publiek mee aan.’
Waar zijn de grote ideeën in onze huidige politiek? ‘Als er vandaag al mensen met een visie in de Belgische politiek zitten, dan steken ze die goed weg. Alexander De Croo heeft er misschien één, ja: alles privatiseren. De gezondheidszorg, de ontwikkelingssamenwerking. Het is een visie, maar niet de mijne. Hoe goed kan het lopen als je het gevangeniswezen privatiseert? Kijk naar de Britse spoorwegen: daar zijn in het begin veel dodelijke treinongevallen gebeurd door slechte zorgen.’
‘Privatiseren is geen oplossing. Maar waar blijft het antwoord?’
‘Privatiseren is geen oplossing. Maar waar blijft het antwoord? Zelfs de socialisten gaan tegenwoordig mee in die neoliberale speech. De klacht van Van Reybrouck is vooral dat er niet wordt nagedacht over een alternatief voor het neoliberalisme. Ik vind het erg, maar heb er ook geen oplossing voor.’
VERLOREN TALENT
‘Waar ik me ook heel boos over kan maken, is hoe weinig er wordt gedaan om de ongelijkheid uit te roeien. Ze is kleiner dan vroeger, maar ze is hardnekkig. Wie zijn de armen van vandaag, las ik onlangs? Vrouwen – vooral alleenstaande moeders – en mensen van allochtone afkomst. In dezelfde krant lees je een klacht van hoogopgeleide allochtonen die hard hebben moeten vechten om niet automatisch naar het beroeps of technisch onderwijs verwezen te worden.’
‘Veertig jaar geleden maakten we al reportages over dat thema! Dus mag je besluiten dat er in al die jaren niets is veranderd, dat de leerkrachten en CLB’s van vandaag, met al hun goede bedoelingen, hun gedrag niet hebben aangepast, ondanks alle oproepen daartoe. Hoeveel talent is er zo niet verloren gegaan? Begin me dus niet te zeuren over de mislukking van de integratie, als je niet eerst zorgt voor onderwijs dat goed is voor iedereen.’
Toch kun je Zinzen bezwaarlijk een pessimist noemen. Optimisme ziet hij als een morele plicht. ‘Globaal genomen gaat het met de mens beter dan ooit. Twee dagen na een aanslag hoef je met zo’n argument niet komen aandraven, maar in se is het geweld in de loop van de tijden afgenomen. We leven langer, zijn gezonder, hebben ziektes als de pokken uitgeroeid.’
De statistieken hebben altijd gelijk. Zinzen wijst terecht naar de populaire boeken van Yuval Noah Harari, waarvan het recentste bij hem thuis in Sterrebeek op de eettafel ligt. Maar boeken als Sapiens en Homo deus van Harari, van Steven Tinker en die van pakweg Philipp Blom, die nogal expliciete parallellen trekt tussen verschillende historische tijdperken, kun je ook anders lezen. De mens is al miljoenen jaren bezig met manieren te zoeken om samen te leven, en nog heeft hij het niet geleerd. ‘Dat is waar’, geeft Zinzen toe.
‘Ik heb mijn hele leven wantoestanden laten zien, dus ik ben de laatste om blind te blijven voor wat er misgaat. Kijk naar de crisis met Noord-Korea: soms zetten we stappen achteruit. Een tegenvoorbeeld is Zuid-Afrika. Het gaat er nog altijd niet schitterend, de corruptie swingt er de pan uit, maar er worden geen mensen meer vervolgd of vermoord omdat ze een andere huidskleur hebben.’ En dus is algemeen optimisme op zijn plaats, want wie verzandt in zwartkijkerij doet niets meer. ‘En dan stopt het.’