‘Ik dacht lang dat radio
niets voor mij was’
Als jonge twintiger was je al een keer figuranDt in deze reeks. Je was toen frontman van de band Groep Jezus. Vanwaar die naam?
‘Uit Jezus-Eik. En op school dicteerde de godsdienstleraar ooit: Jezus trad op tegen een groep Farizeeërs. Ik schreef alleen op: Jezus trad op. Ik zag daar de humor wel van in. En de term groep? Da’s een beetje bedoeld als een verzamelnaam, want ja, we wilden het wel maken, hé. Dat spelen met het absurde, met associaties, dat hoort bij mij.’
Ondertussen zijn we bijna twintig jaar later en heb jij een afwisselend parcours afgelegd: stand-upcomedian, cabaretier, presentatorcommentator, acteur, stemacteur, producer, scenarist, radiomaker, hulp-bibliothecaris in Sint-Genesius-Rode. Je lijkt wel de man van de eeuwige verrijzenis.
‘Grappig dat je dat zegt. Verrijzenis. Dat kan wel kloppen. Het doet me denken aan een liedje dat mijn broer Lander ooit schreef. Al die dingen, dat ben ik allemaal. Je kan me niet in een vakje stoppen, terwijl het blijkbaar wordt verwacht dat je één duidelijk profiel hebt. Je bent of zanger of comedian of scenarist. Mijn Groep Jezus-figuur, dat is één stukje Iwein. Onze band was een soort liefdesverdriet-groepje. Vreemd genoeg verlangde ik als prille twintiger al naar een soort eeuwigdurende tienertijd. Ik had toen al heimwee naar de jeugd. Forever young, met James Dean op de cover van onze cd. Ja, ik ben een nostalgische, melancholische ziel. Ik herinner me dat ik in een van mijn eerste liedjesteksten schreef dat ik mijn ouders miste terwijl ze nog leefden. Ondertussen is mijn mama overleden. En mijn broer Lander ook. Hij stierf vorig jaar totaal onverwacht aan een hitteslag toen hij te voet onderweg was naar Compostella. Mijn papa heeft een beroerte gehad. Wij zijn niet de mensen die daar lang en breed over bezig zijn, maar het warme gezin waar ik uit kom, heeft de nodige klappen gehad. Dat is zwaar.’
Had je een fijne jeugd?
‘Ik heb een fantastische kindertijd gehad, als jongste van ons gezin met nog twee oudere broers, Lennart en Lander. Een soort Marc De Bel-jeugd, met veel buiten zijn, veel vrijheid, de kliek van de Chiro, het jeugdhuis, het eerste liefje,… Het leek wel of de zon continu scheen. Of dat voor kinderen nu nog zo is? Ik weet dat niet. De smartphone heeft veel veranderd. Ik denk dat kinderen veel minder buiten zijn, ze zijn nu meer bezig met die telefoon. Het uiterlijke is ook veel belangrijker geworden. Begrijp me niet verkeerd: vroeger had je natuurlijk de Nikes of de Vans of de Adidassen, die iedereen wou hebben. Maar dat was oppervlakkig. Het leek toch minder belangrijk hoe je eruitzag. Ik was bijvoorbeeld altijd wat zwaarder, maar ik ben daar nooit echt mee gepest. Nu is dat anders.’
Ik heb een fantastische kindertijd gehad. Een soort Marc De Bel-jeugd, het leek wel of de zon continu scheen.
Wist je toen al wat of wie je wilde worden? Wie was je grote voorbeeld?
‘Goh, nee. Het waren meer de verschillende invloeden die bepaalden wat ik deed. Bij ons thuis werd er altijd veel naar muziek geluisterd. Mijn oudste broer Lennart was into punk en new wave. Lander luisterde naar soul en Nederlandstalige muziek. En ik was bezig met grunge en indie rock. We werden gestimuleerd om daar actief mee bezig te zijn. Mijn moeder gaf les, mijn vader werkte bij de radio. Ik herinner me dat ik op mijn 10e met mijn vader meeging naar voorstellingen: naar de KVS, Hugo Matthysen, De Nieuwe Snaar,… School, daar was ik niet goed in. Die manier van leren, is niet de mijne. Ik moet het meer hebben van de praktijk, de ervaring van het zelf te doen.’
Toch haalde je ooit je akte van bekwaamheid voor de bibliotheek.
‘Ergens in mijn twintiger jaren was ik met vanalles bezig, maar ik zette niets door. Zanger worden, was het toch ook niet. Het lukte niet om bij de radio te werken, dus moest ik iets anders doen. Toen heb ik via het volwassenenonderwijs die akte gehaald en daarmee ging ik aan de slag als hulp-bibliothecaris in de bibliotheek van Sint-Genesius-Rode. Ik heb altijd graag en veel gelezen, dus ik dacht dat dat wel iets voor mij zou zijn. Ik hou echt van boeken. Als kind raakte ik soms zo gehecht aan boeken uit de bibliotheek dat ik ze niet wou terugbrengen. Mijn mama heeft ettelijke keren mijn verloren boeken afgekocht. Maar in de praktijk viel werken in de bib toch wat tegen. Je leest daar eigenlijk niet zoveel. Ik moest vooral non-fictie digitaliseren en zat een dag of twee per week aan de balie. Dat was leuk. Eigenlijk was het een bijzondere ervaring. Bibliotheken, dat is de plaats waar de verschoppelingen der aarde belanden. Mensen zonder diploma, mensen die nergens anders terecht kunnen, die doorgestuurd worden door de RVA. Er werkte daar toen ook een heel verlegen meisje en een verbannen muziekjournalist van Humo. Het was een wereldje op zich.’
Zelf doen, is belangrijk voor jou.
‘Als ik moet meedraaien in een systeem, dan loopt het fout. Met Groep Jezus bijvoorbeeld wilde ik geen platenfirma of manager. We deden alles zelf. Anders werk je voor de belangen van anderen en op een bepaald moment botst dat toch. Dat gaat dan dwars in tegen elke creativiteit. Bij radiozender Willy hebben ze dat gelukkig door. Ze weten dat ze het beste van mij krijgen als ze mij een eigen eiland geven binnen de fijne omkadering van een alternatieve rockzender.’
En zo werd je, net als je vader, toch een radioman. Als je kijkt naar al die verschillende aspecten van je carrière, dan is er toch een constante: jouw stem.
‘Daar heb ik mij lang tegen verzet. Ik zou niet hetzelfde doen als mijn vader. Hij was de stem achter de schermen van mijn leven, een stem die continu aanwezig was. Mijn vader was presentator, programmamedewerker en muzieksamensteller bij Radio 1. Zelfs als we in het grootwarenhuis kwamen, hoorde ik zijn stem, want hij sprak ook reclames in. En die stem gaf hij door aan zijn zonen: Lennart is journalist bij Radio 2, Lander ging het onderwijs in maar slaagde wel voor die oerstrenge stemproef van de VRT. Ik dacht lang dat radio niets voor mij was, terwijl ik als kind met een kartonnen doos als radio mijn eigen Radio Geitenmelk presenteerde. Op mijn 14e-15e zat ik bij Radio Zoniën, waar toen ook Stefan Ackermans rondliep. Na een lange omweg via de Comedy Cup, het Leids Cabaret Festival, als circusdirecteur op Ketnet, als commentaarstem bij Komen Eten en nog een hele reeks andere projecten ben ik op mijn 39e bij radiozender Willy belandt. Daar presenteer ik Rockrijk en Slacker Station. Ondertussen ben ik ook de serie Rademaekers aan het schrijven. Er zijn zes afleveringen klaar, het eerste deel wordt eind dit jaar verfilmd. Het gaat over… een radiomaker, geschreven voor ik zelf op de radio belandde. Ik had het zelf niet eens door, een vriend van me merkte op: Dat is jouw leven, Iwein.’
Je kijkt nostalgisch terug naar het verleden. Hoe zie je je toekomst?
‘Ik plan binnenkort te verhuizen. Een studio vol boeken als goede gezellen, zo zie ik dat. Ik heb een tijd de rust en de stilte opgezocht in Lampernisse, het stilste dorp van Vlaanderen. In de praktijk blijkt dat echter niet haalbaar, ik werk vaak in en rond Brussel, een dag per week in Vilvoorde. Lampernisse ligt te afgelegen. En ik blijf bezig met muziek, radio. Slacker Station ligt me nauw aan het hart.
Ik voelde al een tijd dat die nineties-term slackers in de lucht hing. Het is een trend die terugkomt: de jaren 90 muziek, de nonchalantere rock. Soms een beetje naïef, wat rommeliger, een zondagnamiddaggevoel. Ik heb ook een pitch gedaan voor een Blues Willis-project. Dat wordt een podcast blues voor beginners. Ik raak steeds meer geïnteresseerd in blues. Weet je, bij mijn optredens als comedian had ik soms moeite om goed te starten, om erin te raken. Vriend en muzikant Tom Van Laere gaf mij de tip om, zoals de grote bluesmuzikanten, heel traag het podium op te komen, je tijd te nemen. En dat werkt.’
‘De komende tien jaar hoop ik mijn eigen productiehuis Van de makers van uit te bouwen. Ik vind het jammer dat sommige mensen met talent weinig of geen kansen krijgen omdat ze niet in een bepaald vakje passen. In augustus-september hoop ik dat we kunnen opstarten. Ik denk dat de tijd rijp is voor kortfilms of andere audiovisuele projecten buiten de reguliere zenders en de gevestigde grote mediahuizen om. We hebben nog nooit zoveel geluisterd en gekeken als de afgelopen vijf jaar. Mensen zoeken gezelschap. Dat blijft. Alleen de kanalen veranderen.’