01 sep '22

De komst van een fabriek
verandert een dorp

5386
door Wim Troch
De industriële revolutie veranderde het leven voorgoed. Niet alleen hoe mensen hun leven organiseerden, maar ook hoe de omgeving waarin ze leefden eruitzag. Dat was ook het geval in Lot, waar de wolfabriek van Scheppers het aanzicht definitief veranderde van landbouwdorp tot verstedelijkte gemeente.

Wie rond 1825 in Lot passeerde en er pakweg 25 jaar later nog eens kwam, zou de ogen de kost geven. Een kanaal en een spoorlijn, maar vooral een indrukwekkende textielfabriek hadden Lot onherkenbaar veranderd. Waar eeuwenlang niets anders dan velden en boerderijtjes het landschap bepaalden, bracht de industrialisering hier echt een revolutie.

De ingrediënten om van industrialisering een succes te maken, waren midden 19e eeuw overal dezelfde: de nabijheid van een afzetmarkt en de nabijheid van water. Om de stoommachines aan de praat te krijgen, maar ook om grondstoffen aan te voeren en afgewerkte producten naar klanten te brengen. De aanwezigheid van een spoorlijn betekende een extra troef.

Die bouwstenen waren – door de nabijheid van Brussel, de Zenne, het kanaal en later de spoorlijn – allemaal aanwezig in Lot. Vandaag is de deelgemeente van Beersel een dichtbebouwde gemeente, maar honderden jaren lang was het een dorp dat in het teken van de landbouw stond. Dat veranderde in 1845, toen Brusselaar François Jules Scheppers investeerde in de bouw van een wolspinnerij. Hij kocht een grond van 4,5 ha tussen de Zenne en wat tegenwoordig de Albert Denystraat is. Het startpunt van een nieuwe fase in de geschiedenis van Lot.

Migranten uit het Land van Waas

Naast een afzetmarkt en een goede infrastructuur voor de aan- en afvoer van grondstoffen en afgewerkte producten, is er nog een andere component cruciaal om van industrialisering een succes te maken: de aanwezigheid van werkkrachten. Een deel van de landbouwers, ambachtslui en knechten uit de buurt ging aan de slag in de fabriek, maar het aantal werkkrachten in Lot was snel ontoereikend voor de fabriek in expansie. In 1865 kwamen een veertigtal arbeidersgezinnen, goed voor zo’n 262 inwoners, van Steendorp – in het Waasland – naar Lot om er als arbeidsmigrant te werken. Ze werkten voordien in de steenbakkerijen, maar nadat de forten rond Antwerpen klaar waren, nam de vraag naar bakstenen af en verloren ze hun baan. Op zoek naar nieuw werk belandden ze dankzij de mooie woorden van ronselaars in Lot. Opmerkelijk: hun verhuizing gebeurde per boot. Met de trekschuit voeren ze met hun beperkte hebben en houwen langs de Rupel en het kanaal via Brussel tot in Lot.

Opmerkelijk, maar op zich niet uitzonderlijk. ‘Arbeidsmigratie was in de 19e en het begin van de 20e eeuw een veel voorkomend fenomeen. Denk maar aan de massale trek van Vlamingen naar het Waalse industriebekken, naar Noord-Frankrijk of zelfs Amerika. Al deze migranten hadden één ding gemeen: ze hoopten elders een beter leven te vinden’, aldus Joke Vandenbussche, diensthoofd Vrije Tijd van de gemeente Beersel die zich in de geschiedenis van de wolfabriek van Lot heeft verdiept.

De Steendorpenaars gingen wonen in de Carré, waar in opdracht van de fabriek twaalf blokken van twaalf huizen werden gebouwd voor de arbeiders. Bedienden woonden richting Sint-Pieters-Leeuw. Zij konden terecht in een van de 41 woningen in de buurt van het station en het kanaal.

Daens

Wie denkt aan een textielfabriek in de tweede helft van de 19e eeuw, haalt zich bewust of onbewust beelden voor de ogen van het boek, de film of de musical over priester Daens. In de textielfabrieken in Aalst werkten mannen, vrouwen én kinderen in barre omstandigheden, tegen een hongerloon.

Ook bij Scheppers was het werk hard, de werkdagen lang (66 uren per week) en de lonen laag. Kinderarbeid was een realiteit waar niemand zich vragen bij stelde. ‘In de beginperiode van de fabriek waren de vrouwen in de meerderheid, tot 70% van het totaal aantal arbeiders’, weet Vandenbussche. ‘Kinderarbeid bedroeg in 1846 meer dan 25% van de totale arbeidskracht. Op dat moment uitsluitend meisjes tot 16 jaar. In 1896 werkten er 230 kinderen in de fabriek (15%), in 1912 spreekt men van 250 tot 300 kinderen tussen 13 en 16 jaar. Dat betekende een procentuele daling ten opzichte van de beginjaren – door de wetten op de kinderarbeid van 1889 en 1892 – maar het blijven nog altijd verschrikkelijke cijfers.’

Paternalisme

Al gaat de vergelijking met de situatie van de arbeiders uit Daens misschien niet helemaal op. Scheppers bouwde een fabriek met voor die tijd vooruitstrevende maatregelen die het comfort, de veiligheid en de gezondheid van de werkkrachten ten goede kwamen. Het magazijn had grote vensters die het daglicht binnen lieten. Er waren verhoogde daken in de ververij om de giftige dampen te laten ontsnappen. In 1863 richtte Scheppers een Nederlandstalige school op voor arbeiderskinderen in Dworp en een Franstalige school in Sint-Pieters-Leeuw, elk goed voor zo’n 75 leerlingen. Vanaf 1872 was er ook een meisjesschool en een bewaarschool verbonden aan de fabriek, uitgebaat door de zusters van de Voorzienigheid van Gosselies, waar zo’n 140 kinderen tot 7 jaar werden opgevangen. Er waren uitgaven voor de vergoedingen van schoolmeesters en de pastoor. Eendracht Maakt Macht, de fanfare in Lot, opgericht in 1875, heeft steeds een nauwe band gehad met de fabriek. Repetities vonden tot in 1889 in de fabrieksgebouwen plaats.

‘Industrieel paternalisme, liefdadigheid van de patroons, was een manier om arbeiders aan de fabriek te binden, maar het was wel een lange tijd de enige weg voor de verbetering van de werk- en de leefomstandigheden van de arbeidersbevolking’, zegt Vandenbussche. ‘Er zijn geen aanwijzingen om aan te nemen dat de fabrieksbazen in Lot socialer waren dan elders. Uit de 19e-eeuwse briefwisseling tussen de gemeente Dworp en de SA de Loth blijkt dat er vaak discussies waren over wie de hulpbehoevende arbeiders moest ondersteunen en wie voor de kosten moest opdraaien. De bouw van een rijkswachtpost in 1886 op de grond van de fabriek, de regelmatige stakingen, en de diverse scherpe artikels in de socialistische krant De Textielarbeider over lage lonen en slechte arbeidsomstandigheden wijzen alleszins niet in de richting van een sociale fabriek. Desondanks kende het socialistische textielsyndicalisme in Lot maar weinig succes, volgens De Textielarbeider omwille van de plattelandsmentaliteit om eerder onderdanig de bevelen van de patroon op te volgen.

Cholera

De arbeiders hoefden niet in aftandse krotten of beluiken te wonen, zoals hun collega’s in de steden, maar ook in de nieuwe huisjes in de Carré was het niet echt vorstelijk wonen.

'Industrieel paternalisme was een manier om arbeiders aan de fabriek te binden en enig zicht op een levensverbetering te krijgen.'

Ze waren klein en liepen geregeld onder water als de Zenne buiten haar oevers trad. Het hoeft niet te verbazen dat bacteriën en ziektes welig woekerden in de arbeiderswijk. Een uitbraak van cholera maakte in 1866 – een jaar na de aankomst van de Steendorpenaars – veel slachtoffers. Zo´n tweehonderd inwoners bezweken aan de infectieziekte.

Ondanks de grote sterfte bleef het de fabriek voor de wind gaan. ‘Als er in 1846 slechts 153 arbeiders tewerkgesteld zijn, loopt dat in 1896 al op tot 1.425 en in 1914 tot maar liefst 1.624 werklieden’, weet Vandenbussche. Lot – toen een gehucht van Dworp en Sint-Pieters-Leeuw – kreeg een eigen parochiekerk, en werd een zelfstandige gemeente.

Begin 20e eeuw beleefde de fabriek haar gouden jaren. Het bedrijf won belangrijke prijzen en kreeg internationale naam en faam. De ontwrichting van de economie na de Eerste Wereldoorlog bracht de fabriek in moeilijkheden, door de hoge grondstofprijzen en een terugval in het aantal bestellingen. In 1938 ging de fabriek een eerste keer failliet. ‘De opvolger, de SA de Loth Nouvelle, zal nog maar een fractie zijn van de bloeiende fabriek van weleer. In 1952 stelt het bedrijf nog slechts 150 mensen tewerk’, vertelt Vandenbussche. Uiteindelijk stopten de weefgetouwen en namen verscheidene andere bedrijven hun intrek op de site, zoals Artic en Cartonex. In 1992 legde een hevige brand een groot deel van het complex in de as.

Niet uitgewist

Zoals op de meeste plaatsen in de Rand rond Brussel werd de klassieke maakindustrie vervangen door banen in de logistiek en de dienstensector. Maar het industrieel verleden is niet helemaal uitgewist. Vooreerst de fabrieksgebouwen van de wolfabriek van Scheppers, die voor een deel bewaard bleven. De site biedt sinds enkele jaren de thuis voor bijna 200 gezinnen, die er in appartementen, lofts en sociale woningen leven. Het opschrift Laboremus – Latijn voor ‘laten we werken’ – aan de fabrieksingang en metalen platen in de vorm van zaagtanddaken in het parkgebied, alsook het standbeeld Mijsje verwijzen naar de industriële geschiedenis in Lot. Op de hoge schoorsteen werd een opvallend kunstwerk geplaatst: een blinkende zwerm vogels trotseert de wind. En aan de Carré, op het kruispunt van de Goutstouwersstraat en de Kloosterstraat, werd in 2005 een gedenkplaat onthuld om de arbeidsmigranten uit Steendorp te herinneren. Toen werd de boottocht van Steendorp naar Lot – 140 jaar na de echte migratie – nog eens overgedaan, gepaard met grootse festiviteiten, zodat ook de jongere inwoners van Lot kennis konden maken met dat stukje verleden van hun gemeente.